Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijProphetie van den ondergangh der Babyloniers, ende harer afgoden, vers 1, etc. Godt maeckt de Ioden indachtigh sijner liefde ende trouwe tot haer, 3. ende hy vermaentse dat sy hem niet af en beelden, 5. haer voor oogen stellende de dwaesheyt der afgodendienaers, 6. De Heere bewijst uyt sijne wercken, die hy eertijts, ende noch korts by sijne Kercke gedaen heeft, dat hy alleen de ware Godt zy, 8, etc. | |
1Ga naar margenoot1 BEl is gekromt, Ga naar margenoot2 Nebo wort neder gebogen, Ga naar margenoot3 hare Ga naar margenoot4 afgoden Ga naar margenoot5 zijn geworden voor de dieren ende voor de beesten; Ga naar margenoot6 uwe opgeladene packen zijn een last voor de vermoeyde [beesten.] | |
2Ga naar margenoot7 T’samen zijn sy neder gebogen, sy zijn gekromt: Ga naar margenoot8 sy en hebben den last niet kunnen redden, maer Ga naar margenoot9 sy selve Ga naar margenoot10 zijn in de gevangenisse gegaen. | |
3Hoort na my, O huys Iacobs, ende het gantsche overblijfsel des huys Israëls, Ga naar margenoot11 die ghy [van my] gedragen zijt Ga naar margenoot12 van den buyck aen, [ende] opgenomen Ga naar margenoot13 van de baermoeder af. | |
4Ende Ga naar margenoot14 tot den ouderdom toe sal ick deselve zijn, ja tot de grijsigheyt toe, sal ick [u-lieden] Ga naar margenoot15 dragen: Ick hebb’et gedaen, ende ick sal [u] op nemen, ende ick sal dragen, ende Ga naar margenoot16 redden. | |
5Ga naar margenoota Wien soudt ghylieden my nabeelden, ende even gelijck maken, ende my vergelijcken, dat wy malkanderen gelijcken souden? | |
6Ga naar margenoot17 Sy Ga naar margenoot18 verquisten het gout uyt de beurse, ende wegen het silver met Ga naar margenoot19 de wage: sy hueren Ga naar margenoot20 eenen goutsmit, ende die maeckt het Ga naar margenoot21 tot eenen Godt, sy knielen neder, oock buygen sy haer [daer voor.] | |
7Ga naar margenootb Sy nemen hem op den schouder, sy dragen hem, ende setten hem Ga naar margenoot22 aen sijne plaetse, daer staet hy, hy en wijckt van sijne stede niet, ja roept [yemant] tot hem, soo en antwoort hy niet, hy en verlost Ga naar margenoot23 hem niet uyt sijne benauwtheyt. | |
8Gedenckt Ga naar margenoot24 hier aen, ende Ga naar margenoot25 houdt u kloeckelick, Ga naar margenoot26 brenght het weder in’t herte, Ga naar margenoot27 O ghy overtreders. | |
9Gedenckt Ga naar margenoot28 der voriger dingen Ga naar margenoot29 van ouden tijden af: dat ick Godt ben, Ga naar margenootc ende daer en is geen Godt meer, ende daer en is niet Ga naar margenoot30 gelijck ick: | |
10Ga naar margenoot31 Die van den beginne aen verkondige het eynde, ende van oudts af die dingen, die noch niet geschiet en zijn: die segge, Ga naar margenootd Mijn raet sal bestaen, ende ick sal al mijn welbehagen doen. | |
11Die Ga naar margenoot32 eenen roofvogel roepe Ga naar margenoot33 van het Oosten, Ga naar margenoot34 eenen man mijnes raets uyt verren lande: ja ick hebbe [het] gesproken, ick sal het oock doen komen, ick hebbe [het] Ga naar margenoot35 geformeert, ick sal het oock doen. | |
12Hoort na my, Ga naar margenoot36 ghy stijve van herten: Ga naar margenoot37 ghy die verre van der gerechtigheyt zijt. | |
[Folio 23v]
| |
13Ga naar margenoot38 Ick brenge Ga naar margenoot39 mijne gerechtigheyt na by, sy en sal niet verre wesen, ende Ga naar margenoot40 mijn heyl en sal niet vertoeven: maer ick sal heyl geven in Zion, Ga naar margenoot41 aen Israël mijne heerlickheyt. |
|