13
38 Ick brenge 39 mijne gerechtigheyt na by, sy en sal niet verre wesen, ende 40 mijn heyl en sal niet vertoeven: maer ick sal heyl geven in Zion, 41 aen Israël mijne heerlickheyt.
|
-
1
-
Bel, is de name van den voornaemsten afgodt der Babyloniers. siet Dan. c. 1. vers 2. in de aent. Als de stadt Babel van de Persianen is ingenomen geweest, soo zijn oock de goden der Babyloniers verstoort, ende als gevangelick na Persen gevoert geworden.
-
2
-
Nebo, is oock de name eenes afgodts by de Babyloniers.
-
4
- Hebr. smerten, om dat de afgoden den genen diese dienen, smerten veroorsaken.
-
5
- D. sy zijn geladen op de dieren ende beesten, namelick, dat syse in Persien souden brengen.
-
6
- De sin is, De last-dragende beesten, die de Persen gebruycken sullen om uwe afgoden te vervoeren, sullender soo swaer mede geladen zijn, dat syder moede van worden sullen.
-
7
- De sin is, Sy, T.w. de afgoden van Babel, en hebben niet kunnen beletten, dat de Persianen eenen grooten buyt uyt Babylonien uytvoeren souden, ja sy moeten selve mede in de gevangenisse: sulcke fraeije ende dappere goden zijn sy. Andre verstaen ’t aldus: De lastdragende beesten, die de beelden droegen, waren daer mede soo overladen, dat sy krom ende gebogen gingen.
-
8
- T.w. de afgoden, ofte de Babyloniers.
-
9
- Hebr. hare ziele, D. sy selve, alsoo cap. 47. vers 14.
-
10
- Dat is, sy sullen gevangelick wech gevoert worden na Persen.
-
11
- Dat is, voor die ick steets sorge drage, wiens schut ende scherm ick altoos geweest ben. siet Exod. c. 19. vers 4. Deut. 1. vers 31. ende 32.11. Psal. 22.11. ende 71. vers 6.
-
12
- Of, van [’s moeders] buyck af. De sin is, Ick ben met u beswaert geweest, als een moeder met haer kint, ende hebbe u beschermt ende versorght van uwen eersten oorspronck af.
-
13
- D. soo haest als ghy geboren zijt.
-
14
- D. tot dat ghy oudt en grijs sult geworden zijn.
-
15
- Gelijck een moeder ofte voedster haer jongh kint draeght, D. ick sal u wel versorgen.
-
16
- T.w. uyt de Babylonische gevangenisse, of uyt allen noot.
-
18
- Of, sy verquisten onnuttelick. Het Hebr. woort beteeckent eygentlick het gelt overvloedelick verquisten, als geen werck daer van makende, of ’t selve niet achtende: Soo dat hier te kennen wort gegeven der afgodendienaren dwaesheyt, ende beroovinge harer sinnen.
-
19
- Ofte, waeghpenne, evenaer, of tonge der vveeghschale.
-
20
- Hebr. eenen smelter, als Iesa. 41.7.
-
23
- Te weten, den afgodendienaer.
-
24
- Ofte, aen dit, of, deses.
-
25
- Ofte, houdt u mannelick, ofte, zijt gefondeert: Siet toe dat ghy u niet en laet bedriegen, noch bewegen, of brengen tot den dienst der afgoden, door vreese, of door het exempel der Babyloniers.
-
26
- Ofte, brenght het de overtreders vveder in het herte.
-
27
- Die mijn verbont verlaet, ende u van de afgodendienaers laet verleyden.
-
28
- T.w. der weldaden ende wonderwercken, die ick u-lieden, of mijne Kercke eertijts bewesen hebbe.
-
29
- De reden soude aldus voller zijn, Die geschiet zijn van ouden tijden af.
-
c
- Iesa. 45.5, 14, 18, 21, 22. ende 48.12.
-
31
- Dat is, Ick die de toekomende dingen voorsegge lange te voren eer sy geschieden, doende daer mede blijcken, dat ick alleen de ware Godt ben.
-
d
- Psalm 33.11. Prov. 19.21. ende 21.30. Hebr. 6.17.
-
32
- Verstaet Cores, die soo snellick met sijn heyrleger uyt Persen in Babylonien sal komen, ende haer berooven, als of hy een snel vliegende vogel ware, ende vloge.
-
33
- Te weten, uyt Persia, dat de Babyloniers tegen het Oosten leyt.
-
34
- Dat is, eenen man die mijnen raetslagh doe ende in het werck stelle, Babel verwoeste, ende mijn volck uyt de gevangenisse verlosse.
-
35
- Te weten, in mijnen sin, of in mijnen secreten raet, ick hebbet geresolveert, ick hebt voor my genomen.
-
36
- Ofte, ghy stoute, stege, hartneckige, obstinate van herten, ghy boosaerdige Ioden.
-
37
- Als of Godt seyde, Ghylieden die mijner genade gantsch onweerdigh zijt, om dat ghy de vromigheyt ende ware Godtsaligheyt na behooren niet en behertight.
-
38
- Of, ick sal brengen, ofte, ick hebbe gebracht, ende aldus dickwils by de Propheten, die van wegen de sekerheyt harer Prophetien, dickwils van een sake die noch aenstaende is, spreken als of sy alreets voltrocken ware.
-
39
- D. het werck mijner gerechtigheyt, T.w. de verlossinge mijnes volcks uyt de Babylonische gevangenisse, ende voorts door den Heere Christum uyt hare geestelicke elende. Siet boven cap. 45. vers 8.
-
40
- D. de verlossinge die ick mijn volck bewijsen sal, haer uyt de gevangenisse verlossende.
-
41
- D. sulck eene verlossinge, door dewelcke mijn volck Israël grootelicks sal vereerlickt worden. Anders, [tot] mijne heerlickheyt; T.w. die door dit heerlick werck der verlossinge, sal openbaer gemaeckt ende geroemt worden. Anders, om Israëls wille, dat mijne heerlickheyt is.
|