Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijProphetie van de komste des Messiae, ende wat sijn ampt zy, vers 1. hoe hy hem daer in dragen sal, 2. Bystant welcken hem de Heere doen sal, 5. die een jaloers Godt is, 8. ende alles te voren weet, 9. Vermaninge tot dancksegginge voor de ontfangene weldaden, 10. dat oock de bekeerde Heydenen sulcx moeten doen, 11. dewijle de Heere alle hare vyanden overweldigen sal, 13. Voorder Prophetie van de beroepinge der Heydenen, 16. ende straffe der afgodendienaers, 17. Weeklaghte over de verstocktheyt der Ioden, soo des volcks, als der Priesteren, 19. ende haren elendigen staet, 22. van wegen hare sonden, 24. ende verstocktheyt, 25. | |
1Ga naar margenoot1 SIet mijn knecht, Ga naar margenoot2 dien ick ondersteune, mijn uytverkoren [in den welcken] mijne ziele Ga naar margenoota een welbehagen heeft: Ga naar margenootb Ick hebbe Ga naar margenoot3 mijnen Geest op hem gegeven, Ga naar margenoot4 hy sal het recht Ga naar margenoot5 den Heydenen Ga naar margenoot6 voort brengen. | |
2Hy en sal niet Ga naar margenoot7 schreeuwen, noch sijne [stemme] verheffen: noch sijne stemme op de strate hooren laten. | |
3Ga naar margenoot8 Het gekroockte riedt en sal hy niet verbreken, ende Ga naar margenoot9 de roockende vlaswiecke, die en sal hy niet uytblusschen, Ga naar margenoot10 met waerheyt sal hy het recht Ga naar margenoot11 voort brengen. | |
4Ga naar margenoot12 Hy en sal niet verdonckert worden, ende Ga naar margenoot13 hy en sal niet verbroken worden, Ga naar margenoot14 tot dat hy Ga naar margenoot15 het recht op aerden sal hebben | |
[Folio 21r]
| |
bestelt: ende Ga naar margenoot16 de eylanden sullen na Ga naar margenoot17 sijne leere wachten. | |
5Alsoo seyt Godt de HEERE, die de hemelen geschapen, ende Ga naar margenoot18 deselve uytgebreyt heeft, die de aerde uyt Ga naar margenoot19 gespannen heeft, ende Ga naar margenoot20 wat daer uyt voort komt: die den volcke [dat] daer op is, den adem geeft, ende Ga naar margenoot21 den geest den genen die daer op wandelen. | |
6Ick de HEERE hebbe Ga naar margenoot22 u Ga naar margenoot23 geroepen Ga naar margenoot24 in gerechtigheyt, ende Ga naar margenoot25 ick sal [u] by uwe hant grijpen: ende Ga naar margenoot26 ick sal u behoeden, ende ick sal u geven Ga naar margenoot27 tot een verbont des volcks, Ga naar margenoot28 tot een licht der Heydenen. | |
7Om Ga naar margenoot29 te openen Ga naar margenoot30 de blinde oogen: om den gebondenen Ga naar margenoot31 uyt te voeren uyt de gevangenisse, [ende] uyt het gevangenhuys die, die in Ga naar margenoot32 duysternisse sitten. | |
8Ick ben Ga naar margenoot33 de HEERE, dat is mijn naem: ende Ga naar margenootc mijne eere en sal ick geenen anderen geven, noch mijnen lof den gesnedenen beelden. | |
9Siet, Ga naar margenoot34 de voorgaende dingen zijn gekomen: ende nieuwe dingen verkondige ick, eer dat sy uytspruyten doe ick u-lieden die hooren. | |
10Ga naar margenootd Singht den HEERE Ga naar margenoot35 een nieuw liedt, sijnen lof Ga naar margenoot36 van het eynde der aerde: ghy Ga naar margenoot37 die ter zee vaert, ende Ga naar margenoot38 al wat daer in is, ghy eylanden, ende hare inwoonders. | |
11Laet de woestijne, ende Ga naar margenoot39 hare steden [de stemme] verheffen, met Ga naar margenoot40 de dorpen [die] Kedar bewoont: laetse juychen Ga naar margenoot41 die in de rotzsteenen woonen, [ende] Ga naar margenoot42 van den top der bergen af schreeuwen. | |
12Laetse den HEERE de eere geven, ende sijnen lof in de eylanden verkondigen. | |
13Ga naar margenoot43 De HEERE Ga naar margenoot44 sal uyt trecken als een helt, hy sal den yver opwecken als een krijghsman, hy sal juychen, ja Ga naar margenoot45 hy sal een groot getier maken: hy sal sijne vyanden overweldigen. | |
14Ga naar margenoot46 Ick hebbe van oudts geswegen, Ga naar margenoot47 ick hebbe my stille gehouden, [ende] my in gehouden: Ick sal uyt schreeuwen, als eene die baert, ick salse verwoesten, ende t’samen opslocken. | |
15Ga naar margenoot48 Ick sal bergen ende heuvelen woest maken, ende al haer gras sal ick doen verdorren: ende ick sal de rivieren tot eylanden maken, ende de poelen uytdroogen. | |
16Ende ick sal Ga naar margenoot49 de blinde Ga naar margenoot50 leyden Ga naar margenoot51 door den wegh, [dien] sy niet geweten en hebben, Ick salse doen treden door de paden, [kolom] [die] sy niet geweten en hebben: Ick sal de duysternisse voor haer aengesichte ten lichte maken, ende Ga naar margenoote het kromme tot recht: dese dingen sal ick haer doen, ende ick en salse niet verlaten. | |
17[Maer] die haer op gesnedene beelden verlaten, die tot de gegotene beelden seggen, Ghy zijt onse goden, Ga naar margenootf die sullen achterwaerts keeren, [ende] Ga naar margenoot52 met schaemte beschaemt worden. | |
19Wie isser blint dan Ga naar margenoot54 mijn knecht? ende doof gelijck Ga naar margenoot55 mijn bode Ga naar margenoot56 [dien] ick sende? wie is blint gelijck Ga naar margenoot57 de volmaeckte? ende blint gelijck de knecht des HEEREN? | |
20Ghy siet [wel] Ga naar margenoot58 vele dingen, maer Ga naar margenootg ghy en bewaertse niet: of Ga naar margenoot59 hy [schoon] de ooren open doet, Ga naar margenoot60 soo en hoort hy doch niet. | |
21De HEERE hadde lust Ga naar margenoot61 [aen hem] Ga naar margenoot62 om sijner gerechtigheyts wille: Hy maeckte [hem] groot Ga naar margenoot63 [door] de wet, ende hy maeckte [hem] heerlick. | |
22Maer [nu] Ga naar margenoot64 is het Ga naar margenoot65 een berooft ende geplundert volck: sy zijn alle verstrickt in de holen, ende versteken in de gevangenhuysen: sy zijn tot eenen roof geworden, ende Ga naar margenoot66 daer en is niemant diese reddet: [tot] eene plunderinge, ende Ga naar margenoot67 niemant seyt, Geeft[se] weder. | |
23Wie onder u-lieden neemt sulcks ter ooren? [wie] merckt op, ende hoort Ga naar margenoot68 wat hier na zijn sal? | |
24Wie heeft Ga naar margenoot69 Iacob tot een plunderinge over gegeven, ende Ga naar margenoot69 Israël den roovers? Ga naar margenoot70 Is’t niet de HEERE? hy, tegen wien wy gesondight hebben? want sy en wilden niet wandelen in sijne wegen, ende sy en hoorden niet na sijne wet. | |
25Daerom heeft hy Ga naar margenoot71 over haer uytgestort Ga naar margenoot72 de grimmigheyt sijnes toorns ende Ga naar margenoot73 de macht der oorloge: ende hy heeftse rontomme in vlamme geset, doch Ga naar margenoot74 sy en mercken ’t niet; ende hy heeftse Ga naar margenoot75 in brant gesteken, doch Ga naar margenoot74 sy en nemen ’t niet ter herten. |
|