Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijVerstooringe van de vyanden der Kercke Godes, vers 2. onder den name der Edomiten, 5. welcker lant soo soude verwoest worden, dat het niet meer van menschen, maer wel van wilde schrickelicke gedrochten soude bewoont worden, 10. ende dese verwoestinge soude van stuck tot stuck volkomelick vervult worden, 16. ende eeuwelick dueren, 17. | |
1NAdert ghy Heydenen, om te hooren, ende ghy volckeren luystert toe: de aerde hoore, ende Ga naar margenoot1 hare volheyt; de werelt, ende Ga naar margenoot2 alles wat daer uyt voort komt. | |
2Want de verbolgentheyt des HEEREN is Ga naar margenoot3 over Ga naar margenoot4 alle de Heydenen; ende grimmigheyt Ga naar margenoot3 over al haer heyr: Ga naar margenoot5 hy heeftse verbannen, hy heeftse ter slachtinge over gegeven. | |
3Ga naar margenoot6 Ende hare verslagene Ga naar margenoot7 sullen wech geworpen worden, ende van hare doode lichamen sal haren stanck op gaen: ende de bergen sullen Ga naar margenoot8 smelten Ga naar margenoot9 van haren bloede. | |
4Ende al het heyr der Hemelen sal Ga naar margenoot10 Ga naar margenoota uytteeren, ende de Hemelen sullen Ga naar margenoot11 toe- | |
[Folio 17v]
| |
gerolt worden, gelijck een boeck, ende al Ga naar margenoot12 haer heyr sal af vallen, gelijck een bladt van den wijnstock af valt, ende gelijck [een vijge] af valt van den vijgeboom. | |
5Ga naar margenoot13 Want mijn sweert Ga naar margenoot14 is droncken geworden in den Hemel: siet het sal Ga naar margenoot15 ten oordeele neder dalen Ga naar margenoot16 op Edom, ende op het volck Ga naar margenoot17 ’t welck ick verbannen hebbe. | |
6Het sweert des HEEREN is vol van bloede, het is vet geworden van smeer, Ga naar margenoot18 van den bloede Ga naar margenoot19 der lammeren ende der bocken, van ’t smeer der nieren van de rammen: want de Ga naar margenootb HEERE heeft Ga naar margenoot20 een slacht-offer te Ga naar margenoot21 Bozra, ende een groote slachtinge in den lande der Edomiten. | |
7Ende Ga naar margenoot22 de eenhoornen sullen Ga naar margenoot23 met haer Ga naar margenoot24 afgaen, ende de varren met Ga naar margenoot25 de stieren, ende Ga naar margenoot26 haer lant sal doordroncken zijn Ga naar margenoot27 van den bloede, ende haer Ga naar margenoot28 stof sal Ga naar margenoot29 van ’t smeer vet gemaeckt worden. | |
8Want het sal zijn Ga naar margenoot30 de dagh der wrake des HEEREN, een jaer der vergeldingen, Ga naar margenoot31 om Zions twistsake. | |
9Ende Ga naar margenoot32 hare beken Ga naar margenoot33 sullen in peck verkeert worden, ende Ga naar margenoot34 haer stof in swevel: ja hare aerde sal tot brandenden peck worden. | |
10Ga naar margenoot35 Het en sal des nachts, noch des daeghs niet uytgebluscht worden, tot in der eeuwigheyt sal Ga naar margenootc Ga naar margenoot36 haren roock op gaen: van geslachte tot geslachte sal het woest zijn, tot in eeuwigheyt der eeuwigheden en sal niemant daer door gaen. | |
11Maer Ga naar margenoot37 Ga naar margenootd de roerdomp ende nachtuyl sullen het erflick besitten, ende de schuyfuyt, ende de rave sal daer in woonen, want Ga naar margenoot38 hy Ga naar margenoot39 sal een richtsnoer der woestigheyt over haer trecken, ende Ga naar margenoot40 een richtloot der ledigheyt. | |
12Ga naar margenoot41 Hare Ga naar margenoot42 Edele (doch sy en zijn daer niet) sullen Ga naar margenoot43 sy Ga naar margenoot44 [tot] het Koninckrijcke roepen, maer alle hare Vorsten Ga naar margenoot45 sullen niets zijn. | |
13Ende in hare palleysen sullen doornen Ga naar margenoot46 op gaen, netelen, ende distelen in hare vestingen: ende Ga naar margenoot47 het sal een wooninge der draken zijn, een zale voor Ga naar margenoot48 de jongen der struyssen. | |
14Ende Ga naar margenoot49 de wilde dieren der woestijnen sullen Ga naar margenoot49 de wilde dieren der eylanden [daer] ontmoeten, ende Ga naar margenoot50 de duyvel sal sijnen metgeselle toeroepen: oock sal Ga naar margenoot51 het nacht-gedierte sich aldaer neder setten, ende het sal een rustplaetse voor sich vinden. | |
15Daer sal Ga naar margenoot52 de wilde meerle nestelen Ga naar margenoot53 ende leggen, ende hare jongen Ga naar margenoot54 uytbicken, ende Ga naar margenoot55 onder hare schaduwe vergaderen: oock sullen aldaer de gieren Ga naar margenoot56 met malkanderen versamelt worden. | |
16Soeckt Ga naar margenoot57 in het boeck des HEE-[kolom]REN, ende leest: Ga naar margenoot58 niet een van dese en salder feylen, Ga naar margenoot59 het eene noch het ander en sal men missen: want Ga naar margenoot60 mijn mont selve heeft’et geboden, ende Ga naar margenoot61 sijn Geest selve Ga naar margenoot62 salse te samen brengen. | |
17Want hy selve heeft Ga naar margenoot63 voor haer het lot geworpen, ende sijne hant heeft Ga naar margenoot64 het hen uytgedeylt met het richtsnoer: Ga naar margenoot65 tot in der eeuwigheyt sullen sy dat erflick besitten, van geslachte tot geslachte sullen sy daer in woonen. |
|