Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijProphetie het Rijcke Christi aengaende, vers 1. ende verhael der weldaden die hy sijne Kercke sal aenbrengen, 2, etc. Een dreygement over de sorgeloose wijven, 9. Ende over het gantsche landt, 12. ’t welck verwoest sal worden, 14. daer na spreeckt de Propheet weder van het Rijcke Christi, ende wijst aen wat hy in de herten der uytverkorenen te wege brengen soude door den Heyligen Geest, 15, etc. Dreygementen over de godtloose, 19. Aensprake aen de Leeraers des Nieuwen Testaments, 20. | |
1SIet Ga naar margenoot1 een Ga naar margenoota Koningh sal regeeren in gerechtigheydt: ende Ga naar margenoot2 de Vorsten Ga naar margenoot3 sullen heerschen na recht. | |
2Ende Ga naar margenoot4 [dien] man Ga naar margenoot5 sal zijn, Ga naar margenoot6 als een verberginghe tegen Ga naar margenoot7 den windt, ende een schuylplaetse tegen den vloet: Ga naar margenoot8 als waterbeken in een dorre plaetse, als de schaduwe eenes swaren rotzsteens in Ga naar margenoot9 een dorstig lant. | |
3Ende de Ga naar margenootb oogen Ga naar margenoot10 der gener die sien, en sullen Ga naar margenoot11 niet te rugge sien, ende de ooren der gener die hooren, Ga naar margenoot12 sullen opmercken. | |
4Ende het herte Ga naar margenoot13 der onbedachtsamen sal de wetenschap verstaen: ende de tonge der stamelenden sal veerdigh zijn, om Ga naar margenoot14 bescheydentlick te spreken. | |
5Ga naar margenoot15 De dwaes en sal niet meer genoemt worden miltdadigh: ende de gierige en sal niet [meer] Ga naar margenoot16 milde geheeten worden. | |
6Want Ga naar margenoot17 een dwaes spreeckt dwaesheyt, ende sijn herte doet ongerechtigheyt, om huychelerije te plegen, ende om Ga naar margenoot18 dwalinge te spreken tegen den HEERE, Ga naar margenoot19 om de ziele des hongerigen ledigh te laten, ende Ga naar margenoot20 den dorstigen dranck te doen ontbreken: | |
[Folio 16v]
| |
7Ende Ga naar margenoot21 eens gierigaerts gantsche Ga naar margenoot22 gereetschap is quaet: Ga naar margenoot23 hy beraetslaeght schendelicke verdichtselen, om de elendige te bederven met valsche redenen, ende Ga naar margenoot24 het recht, als de arme spreeckt. | |
8Maer een Ga naar margenoot25 miltdadige Ga naar margenoot26 beraedtslaeght miltdadigheden, Ga naar margenoot27 ende staet Ga naar margenoot28 op miltdadigheden. | |
9Ga naar margenoot29 Staet op, Ga naar margenoot30 ghy geruste wijven, hoort mijn stemme: ghy dochters die soo seker zijt, neemt mijne redenen ter oore. | |
10Ga naar margenoot31 [Veel] dagen over ’t jaer sult Ga naar margenoot32 ghy Ga naar margenoot33 beroert zijn, ghy [dochters] die soo seker zijt: want Ga naar margenoot34 de wijn-oogst Ga naar margenoot35 sal uyt zijn, Ga naar margenoot36 daer en sal geen insamelinge komen. | |
11Bevet Ga naar margenoot37 ghy geruste [wijven,] weest beroert [dochters] die soo seker zijt, Ga naar margenoot38 treckt u uyt, ende ontbloott u, ende gordet [sacken] om uwe lendenen. | |
12Men sal rouwklagen Ga naar margenoot39 over de borsten, over de gewenschte ackers, over de vruchtbare wijnstocken. | |
13Op het landt mijnes volcks sal de doorn [ende] de distel op gaen: jae Ga naar margenoot40 op alle vreughde-huysen, [in] Ga naar margenoot41 de vrolick-huppelende stadt. | |
14Want Ga naar margenoot42 het palleys sal Ga naar margenoot43 verlaten zijn, Ga naar margenoot44 het ghewoel der stadt sal Ga naar margenoot45 ophouden, Ga naar margenoot46 Ophel ende Ga naar margenoot47 de wacht-torens sullen Ga naar margenoot48 tot speloncken zijn, Ga naar margenoot49 tot in der eeuwigheyt, Ga naar margenoot50 een vreughde der woudt-ezelen, een weyde der kudden. | |
15Tot dat over ons Ga naar margenoot51 Ga naar margenootc uyt gegoten worde Ga naar margenoot52 de Geest Ga naar margenoot53 uyt der hooghte: dan sal Ga naar margenoot54 de Ga naar margenootd woestijne tot Ga naar margenoot55 een vruchtbaer velt worden, Ga naar margenoot56 ende het vruchtbaer velt sal voor een woudt geacht worden. | |
16Ende Ga naar margenoot57 het recht sal in de woestijne woonen, ende de gerechtigheyt sal Ga naar margenoot58 op het vruchtbaer velt Ga naar margenoot59 verblijven. | |
17Ende Ga naar margenoot60 het werck der gerechtigheyt sal Ga naar margenoot61 vrede zijn: ende Ga naar margenoot62 de werckinghe der gerechtigheydt, sal zijn gerustigheydt ende sekerheyt tot in eeuwigheyt. | |
18Ende Ga naar margenoot63 mijn volck sal in Ga naar margenoote eene woonplaetse Ga naar margenoot64 des vredes woonen, ende in wel-versekerde wooningen, ende in Ga naar margenoot65 stille geruste plaetsen.[kolom] | |
19Maer Ga naar margenoot66 het sal hagelen Ga naar margenoot67 daermen af gaet in het woudt, ende Ga naar margenoot68 de stadt sal leege worden in de leeghte. | |
20Ga naar margenoot69 Wel gelucksaligh zijt ghy-lieden, die aen alle wateren zaeyt: Ga naar margenoot70 ghy die den voet des osses ende des ezels [derwaerts] henen sendet. |
|