Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijWee over de Ioden die hulpe gingen soecken in Egypten, ende Godt den Heere niet en sochten, vers 1. De Heere belooft, dat hy Ierusalem sal beschutten, 4. indien sy haer tot hem bekeerden, 6. Ende dat hy Assur slaen, ende op de vlucht brengen sal, 7. | |
1WEe Ga naar margenoot1 den genen die in Egypten Ga naar margenoot2 om hulpe aftrecken, ende steunen Ga naar margenoot3 Ga naar margenoota op peerden, ende vertrouwen op wagenen, om datter vele zijn, ende op ruyters, om dat die seer machtigh zijn: ende Ga naar margenoot4 en sien niet op den Heyligen Israëls, ende Ga naar margenoot5 en soecken den HEERE niet. | |
2Nochtans is Ga naar margenoot6 hy Ga naar margenoot7 oock wijs, ende hy doet het Ga naar margenoot8 quaet komen, ende Ga naar margenoot9 en treckt sijne woorden niet te rugge: maer hy sal sich opmaken Ga naar margenoot10 tegen het huys der boosdoenders, ende Ga naar margenoot11 tegen de hulpe der gener die ongerechtigheyt wercken. | |
3Want de Egyptenaers zijn menschen, ende geen Godt, ende hare peerden zijn vleesch, ende geen geest: ende de HEERE sal sijne handt Ga naar margenoot12 uytstrecken, dat de helper struyckelen sal, ende die geholpen wort, sal neder vallen, ende sy sullen al te samen te niete komen. | |
4Want alsoo heeft de HEERE tot my geseyt, Gelijck als een leeuw, ende een jongh leeuw over sijnen roof brult, wanneer schoon Ga naar margenoot13 een volle menighte der herderen t’samen geroepen wort tegen hem, en verschrickt hy voor hare stemme niet, noch en vernedert hem niet Ga naar margenoot14 van wegen harer veelheyt: alsoo sal de HEERE der heyrscharen Ga naar margenoot15 neder dalen, Ga naar margenoot16 om te strijden Ga naar margenoot17 voor den bergh Zions, ende Ga naar margenoot18 voor haren heuvel.[kolom] | |
5Ga naar margenoot19 Ga naar margenootb Gelijck vliegende vogelen, alsoo sal de HEERE der heyrscharen Ierusalem beschutten, beschuttende sal hyse oock verlossen, Ga naar margenoot20 doorgaende, sal Ga naar margenoot21 hyse oock uyt helpen. | |
6Ga naar margenoot22 Bekeert u Ga naar margenoot23 tot [hem Ga naar margenoot24 van] den welcken de kinderen Israëls Ga naar margenoot25 diepe afgeweken zijn. | |
7Want Ga naar margenoot26 te Ga naar margenootc dien dage sullen sy Ga naar margenoot27 verwerpen een yeder Ga naar margenoot28 sijn silvere afgoden, ende Ga naar margenoot28 sijn gouden afgoden, welcke u uwe handen [ter] sonde gemaeckt hadden. | |
8Ende Ga naar margenoot29 Assur sal vallen door ’t sweert, Ga naar margenoot30 niet eens mans, ende het sweert, niet eens menschen, sal hem verteeren: ende hy sal Ga naar margenoot31 voor het sweert vlieden; ende sijne jongelingen Ga naar margenoot32 sullen versmelten Ga naar margenoot33. | |
9Ende Ga naar margenoot34 Ga naar margenootd hy sal van vreese door gaen Ga naar margenoot35 [na] sijnen rotzsteen, ende sijne Vorsten sullen Ga naar margenoot36 voor de baniere Ga naar margenoot37 verschricken: spreeckt de HEERE, Ga naar margenoot38 die tot Zion vyer, ende te Ierusalem eenen oven heeft. |
|