Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijVerstooringe der vyanden van Godes Kercke, vers 1. ende dat hy sijn volck soude beschutten, ende zegenen, 2, etc. als sy souden ophouden van sondigen, 9. Hier by voeght de Propheet een dreygement, belangende de verstooringe van Ierusalem, 10. Ende eeniger Ioden wederkomste uyt de landen daer in sy verstroyt waren, 13. | |
1Ga naar margenoot1 TE dien dage sal de HEERE Ga naar margenoot2 met sijnen harden, ende grooten, ende stercken sweerde Ga naar margenoot3 besoecken Ga naar margenoot4 den Leviathan, de Ga naar margenoot5 langh-wemelende slange, ja den Leviathan, de kromme slomme slange: ende hy sal de Ga naar margenoot6 drake die in der zee is, dooden. | |
2Te dien dage salder Ga naar margenoot7 een wijngaert van rooden wijne zijn, Ga naar margenoot8 singht van den selven by beurte. | |
3Ick de HEERE behoede dien, alle oogenblick sal ick hem bevochtigen: op dat [de vyant] Ga naar margenoot9 hem niet en besoecke, sal ick hem bewaren nacht ende dagh.[kolom] | |
4Ga naar margenoot10 Grimmigheyt en is by my niet, wie soude my [als] een doorne [ende] distel in oorloge stellen, dat ick Ga naar margenoot11 tegen hem soude aenvallen, [ende] hem te gelijcke verbranden soude? | |
5Ga naar margenoot12 Ofte hy moeste mijne sterckte Ga naar margenoot13 aengrijpen, hy sal vrede met my maken; vrede sal hy met my maken. | |
6Ga naar margenoot14 In het toekomende sal Ga naar margenoot15 Iacob wortelen schieten, Ga naar margenoota Israël sal bloeijen ende groeijen: ende Ga naar margenoot16 sy sullen de werelt met Ga naar margenoot17 inkomsten vervullen. | |
7Heeft Ga naar margenoot18 hy Ga naar margenoot19 hem geslagen, Ga naar margenoot20 gelijck hy Ga naar margenoot21 dien geslagen heeft, die hem sloegh? is Ga naar margenoot22 hy gedoot, gelijck Ga naar margenoot23 sijne gedoodde gedoot zijn geworden? | |
8Ga naar margenootb Ga naar margenoot24 Met mate hebt Ga naar margenoot25 ghy Ga naar margenoot26 met hem getwist, wanneer ghy hem Ga naar margenoot27 wech stiett: [als] Ga naar margenoot28 hy [hem] wech nam door sijnen harden wint, in den dage Ga naar margenoot29 des oosten wints. | |
9Daerom sal Ga naar margenoot30 daer door de ongerechtigheyt Iacobs Ga naar margenoot31 versoent worden, ende dit is de gantsche Ga naar margenoot32 vrucht, dat Ga naar margenoot33 hy Ga naar margenoot34 des selven sonde sal wech doen, wanneer hy alle de steenen Ga naar margenoot35 des altaers Ga naar margenoot36 maken sal als verstroyde kalcksteenen: Ga naar margenoot37 de Ga naar margenoot38 bosschen ende Ga naar margenoot39 de sonnebeelden en sullen niet bestaen. | |
10Ga naar margenoot40 Want Ga naar margenoot41 de vaste stadt sal eensaem, de Ga naar margenoot42 woonstede sal verstooten ende verlaten worden, gelijck een woestijne: daer sullen de kalveren weyden, ende daer sullen sy neder liggen, ende sullen Ga naar margenoot43 hare tacken verslinden. | |
11Als hare tacken verdorret sullen zijn, sullense afgebroken worden, [ende] de wijven, komende, sullense Ga naar margenoot44 aensteken: want het en is geen Ga naar margenoot45 volck van eenigh verstant; daerom en sal hy Ga naar margenoot46 die ’t gemaeckt heeft, Ga naar margenoot47 sich desselven niet ontfermen; ende Ga naar margenoot48 die ’t geformeert heeft, en sal aen ’t selve geen genade bewijsen. | |
12Ende ’t sal Ga naar margenoot49 te dien dage geschieden, dat de HEERE Ga naar margenoot50 dorschen sal, Ga naar margenoot51 van den Ga naar margenoot52 stroom der riviere af, tot aen de riviere van Egypten: Ga naar margenoot53 doch ghylieden Ga naar margenootc sult opgelesen worden Ga naar margenoot54 een by een, O ghy kinderen Israëls. | |
13Ende het sal te dien dage geschieden, datter met Ga naar margenoot55 een groote basuyne geblasen sal worden: dan sullen Ga naar margenoot56 die komen, Ga naar margenoot57 die in den lande Assur Ga naar margenoot58 verloren zijn, ende die | |
[Folio 14r]
| |
henen-gedrevene Ga naar margenoot59 in den lande van Egypten: ende Ga naar margenoot60 sy sullen den HEERE aenbidden Ga naar margenoot61 op den heyligen bergh te Ierusalem. |
|