Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijEen dancksegginge des volcks Godes voor het verdelgen harer vyanden, vers 1. insonderheyt der stadt Babel, 2. Prophetie van de beroepinge der Heydenen, ten tijde des Messiae, 6. ende verlossinge aller geloovigen, 7. mitsgaders de verdelginge harer vyanden, 10. | |
1Ga naar margenoot1 HEERE, ghy zijt mijn Godt, u sal ick verhoogen, uwen name sal ick loven, want ghy hebt Ga naar margenoot2 wonder gedaen: [uwe] raetslagen Ga naar margenoot3 van verre zijn waerheyt [ende] Ga naar margenoot4 vastigheyt. | |
2Ga naar margenoot5 Want ghy hebt van de Ga naar margenoot6 stadt een Ga naar margenoota steenhoop Ga naar margenoot7 gemaeckt, de vaste stadt tot een vervallen hoop: het palleys der vreemdelingen, dat het geen stadt meer en zy, in eeuwigheyt en sal sy niet herbouwt worden. | |
3Daerom sal u Ga naar margenoot8 een machtigh volck eeren, de stadt Ga naar margenoot9 der tyrannige volckeren sal u vreesen. | |
4Want ghy zijt Ga naar margenoot10 den armen een sterckte geweest, een sterckte den nootdruftigen, als hem bange was: een toevlucht Ga naar margenoot11 voor den vloet, een schaduwe voor de hitte, Ga naar margenoot12 want Ga naar margenoot13 het blasen der tyrannen is als een vloet [tegen] eenen wandt. | |
[Folio 13r]
| |
sult ghy de ongestuymigheyt der vreemdelingen neder drucken, [gelijck] de Ga naar margenoot15 hitte door de schaduwe eener dicke wolcke, sal het Ga naar margenoot16 gesangh der tyrannen vernedert worden. | |
6Ende Ga naar margenoot17 de HEERE der heyrscharen sal op Ga naar margenoot18 desen bergh Ga naar margenoot19 allen volcken Ga naar margenoot20 een vette maeltijt maken, een maeltijt van Ga naar margenoot21 reynen wijn, Ga naar margenoot22 van vette vol merghs, van reyne wijnen die gesuyvert zijn. | |
7Ende hy sal op desen bergh Ga naar margenoot23 verslinden Ga naar margenoot24 het bewindsel des aengesichts, daer mede alle volckeren bewonden zijn, Ga naar margenoot25 ende het decksel daer mede alle natien bedeckt zijn. | |
8Ga naar margenootb Hy sal de doot Ga naar margenoot26 verslinden, Ga naar margenoot27 tot overwinninge, ende de Heere HEERE sal de tranen van Ga naar margenoot28 alle aengesichten afwisschen: ende hy sal de smaetheyt sijnes volcks Ga naar margenoot29 van de gantsche aerde wech nemen, want de HEERE heeft’et gesproken. | |
9Ende men sal te dien dage seggen, Siet, Ga naar margenoot30 dese is onse Godt, wy hebben hem verwacht, ende hy sal ons Ga naar margenoot31 saligh maken: dese is de HEERE, wy hebben hem verwacht, wy sullen ons verheugen, ende verblijden Ga naar margenoot32 in sijne saligheyt. | |
10Want Ga naar margenoot33 de hant des HEEREN sal op desen bergh rusten: maer Ga naar margenoot34 Moab sal Ga naar margenoot35 onder hem verdorscht worden, gelijck het stroo verdorscht wort Ga naar margenoot36 tot mist. | |
11Ende Ga naar margenoot37 hy sal Ga naar margenoot38 sijne handen uytbreyden in het midden van haer, gelijck als een swemmer [die] uytbreyt om te swemmen, ende Ga naar margenootc hy sal Ga naar margenoot39 haren hooghmoet vernederen Ga naar margenoot40 met de lagen harer handen. | |
12Ende hy sal Ga naar margenoot41 de hooge vesten Ga naar margenoot42 uwer mueren buygen, vernederen, [ja] Ga naar margenoot43 hy salse Ga naar margenoot44 ter aerde tot den stof toe doen reycken. |
|