Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Propheet voorseyt den Egyptenaren, dat de Heere haer op menigerley wijse plagen soude, vers 1. met inlantsche oneenigheden, 2. dat sy by hare afgoden noch raet, noch troost vinden souden, 3. dat strenge heeren over haer regeeren souden, 4. hy dreyghtse met slappe neeringe, 7. ende dat hy hare raetslagen te niete maken soude, 11. haren schrick voor den Heere, 16. Prophetie dat de Egyptenaers tot de gemeynschap der Christelicke Kercke souden beroepen worden, 18, etc. | |
1Ga naar margenoot1 DE Last van Egypten. Siet Ga naar margenoot2 de HEERE rijdt op een Ga naar margenoot3 snelle wolcke, ende hy sal in Egypten komen: ende de afgoden van Egypten Ga naar margenoot4 sullen beweeght worden Ga naar margenoot5 van sijn aengesichte, ende ’t herte der Egyptenaren sal smelten in ’t binnenste van haer. | |
2Want Ga naar margenoot6 ick sal de Egyptenaren tegen d’Egyptenaren verwerren, dat sy sullen strijden Ga naar margenoot7 een yegelick tegen sijnen broeder, ende een yegelick tegen sijnen naesten: stadt tegen stadt, Ga naar margenoot8 Koninckrijcke tegen Koninckrijcke. | |
3Ende Ga naar margenoot9 de geest der Egyptenaren Ga naar margenoot10 sal uytgeledight worden in’t binnenste van haer, ende haren Ga naar margenoot11 raet sal ick Ga naar margenoot12 verslinden: dan sullen sy hare afgoden vragen, ende de besweerders, ende de waerseggers, ende de duyvelskonstenaers. | |
4Ende ick sal de Egyptenaers besluyten in de hant Ga naar margenoot13 van harde heeren, ende Ga naar margenoot14 een strenge Koningh sal over haer heerschen, spreeckt de Heere HEERE der heyrscharen. | |
5Ende Ga naar margenoot15 sy sullen Ga naar margenoot16 de wateren uyt [kolom] Ga naar margenoot17 de zee doen vergaen: ende Ga naar margenoot18 de riviere sal versijpen, ende verdroogen. | |
6Sy sullen oock Ga naar margenoot19 de rivieren verre te rugge drijven, sy sullense uythoosen, ende Ga naar margenoot20 de gedamde stroomen opdroogen: het riet ende het schilf sullen verwelcken. | |
7Ga naar margenoot21 Het papier-gewas by de stroomen, aen de oevers der stroomen, ende al het gezaeyde aen de stroomen, sal verdroogen, het sal wech gestooten worden, ende niet [meer] zijn. | |
8Ende de visschers Ga naar margenoot22 sullen treuren, ende alle die den angel in de stroomen werpen, sullen rouwe maken: ende die het werpnet uytbreyden Ga naar margenoot23 op de wateren, sullen quelen. | |
9Ende de werckers Ga naar margenoot24 in het fijne vlas sullen Ga naar margenoot25 beschaemt worden, oock de wevers van Ga naar margenoot26 de witte stoffe. | |
10Ende Ga naar margenoot27 sy sullen Ga naar margenoot28 [met] hare fondamenten verbrijselt worden, alle die [voor] loon, Ga naar margenoot29 lustige staende wateren maken. | |
11Gewisselick de Vorsten van Ga naar margenoot30 Zoan zijn dwasen, de raet der wijsen, der raetgevers Pharaos, is onvernuftigh geworden: Ga naar margenoot31 hoe kondt ghylieden [dan] seggen tot Pharao, Ga naar margenoot32 Ick ben een sone der wijsen, een sone der oude Koningen? | |
12Ga naar margenoot33 Waer zijn nu Ga naar margenoot34 uwe wijse? datse u nu te kennen geven, ofte vernemen, wat de HEERE der heyrscharen beraetslaeght heeft tegen Egypten. | |
13Ga naar margenoot35 De Vorsten van Zoan zijn Ga naar margenoot36 sot geworden, de Vorsten van Ga naar margenoot37 Noph zijn bedrogen, sy sullen oock Egypten doen dwalen, Ga naar margenoot38 [tot] den uytersten hoeck sijner stammen. | |
14De HEERE Ga naar margenoot39 heeft Ga naar margenoot40 eenen seer verkeerden geest in geschoncken in het midden van haer, ende sy hebben Egypten doen dwalen in al sijn doen, gelijck een dronckaert Ga naar margenoot41 sich om en om wentelt in sijn uytspouwsel. | |
[Folio 10v]
| |
voor de Egyptenaren, ’t welck Ga naar margenoota het hooft, ofte de steert, de tack ofte de biese doen moge. | |
16Te dien dage sullen de Egyptenaers zijn Ga naar margenoot43 als de wijven: ende sy sullen beven ende vreesen Ga naar margenoot44 van wegen de beweginge der hant des HEEREN der heyrscharen, welcke hy Ga naar margenoot45 tegen hen bewegen sal. | |
17Ende Ga naar margenoot46 het lant Iuda sal den Egyptenaren tot eenen schrick zijn, soo wie het vermelden sal, die sal in sich selven bevreest wesen van wegen den raet des HEEREN der heyrscharen dien hy tegen haer beraetslaeght heeft. | |
18Te dien dage sullender Ga naar margenoot47 vijf steden in Egyptenlant zijn, Ga naar margenoot48 sprekende de sprake Canaans, ende Ga naar margenootb Ga naar margenoot49 sweerende den HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoot50 eene sal genoemt zijn, Een stadt der verstooringe. | |
19Te dien dage Ga naar margenoot51 sal de HEERE eenen altaer hebben in ’t midden van Egyptenlant, ende Ga naar margenoot52 een opgerecht teecken Ga naar margenoot53 aen hare lantpale voor den HEERE. | |
20Ende Ga naar margenoot54 hy sal zijn tot een teecken, ende tot een getuygenisse Ga naar margenoot55 den HEERE der heyrscharen in Egyptenlande: want Ga naar margenoot56 sy sullen tot den HEERE roepen van wegen de verdruckers, ende hy sal hen Ga naar margenoot57 eenen Heylant ende Ga naar margenoot58 Meester senden, die salse verlossen. | |
21Ende de HEERE sal den Egyptenaren bekent worden, ende de Egyptenaers sullen den HEERE kennen te dien dage: ende Ga naar margenootc sy sullen [hem] dienen [met] slacht-offer, ende spijs-offer, ende sy sullen den HEERE een gelofte beloven, ende betalen. | |
22Ende de HEERE sal de Egyptenaers Ga naar margenoot59 dapper slaen, Ga naar margenoot60 ende genesen: ende sy sullen haer tot den HEERE bekeeren, ende Ga naar margenoot61 hy sal sich van hen verbidden laten, ende hy salse genesen. | |
23Te dien dage Ga naar margenoot62 salder Ga naar margenoot63 een gebaende wegh wesen van Egypten in Assyrien, dat de Assyriers in Egypten, ende de Egyptenaers in Assyrien komen sullen: ende de Egyptenaers sullen met de Assyriers Ga naar margenoot64 [den HEERE] dienen. | |
24Te dien dage Ga naar margenoot65 sal Israël Ga naar margenoot66 de derde wesen met Ga naar margenoot67 de Egyptenaren, ende met Ga naar margenoot67 de Assyriers, een zegen Ga naar margenoot68 in het midden van den lande. | |
25Ga naar margenoot69 Want de HEERE der heyrscharen Ga naar margenoot70 salse zegenen, seggende, Gezegent zy mijn volck de Egyptenaers, ende de Assyriers Ga naar margenoot71 het werck mijner handen, ende Israël Ga naar margenoot72 mijn erfdeel. |
|