20
Ga naar margenootd Vloeckt den Koningh niet, selfs Ga naar margenoot62 in uwe gedachte, noch en vloeckt den rijcken niet, in het binnenste uwer slaepkamer: Ga naar margenoot63 want het gevogelte des hemels soude de stemme Ga naar margenoot64 wech voeren, ende Ga naar margenoot65 het gevleugelde soude Ga naar margenoot66 het woort Ga naar margenoot67 te kennen geven.
|
-
margenoot1
- Hebr. vliegen des doots doet stincken, D. elcke doode vliege doet stincken. De sin is, Of schoon een vliege maer een kleyn beestken en is, soo doet het evenwel eene welrieckende olie, of salve, stincken, Te weten, indiense in deselve valt, ende blijft liggen.
-
margenoot2
- D. eene salve of olie, die van de Apothekers konstelick toebereyt ende gemaeckt wort.
-
margenoot3
- De sin is: Alsoo is oock een weynigh dwaesheyt oorsake, dat een treffelick beroemt man sijne eere ende reputatie verliest.
-
margenoot4
- Dat is, van wegen sijne wijsheyt ende eere.
-
margenoot5
- Dat is, een wijs man stelt sijne saken wijselick aen, alles te voren in sijn herte wijselick ende wel overleggende. Men moet geensins uyt dese woorden besluyten, dat Salomo hier wil seggen, dat der wijsen herte in haren boesem anders leyt, als der dwasen, want soo der wijsen, als der dwasen herte, leyt in het midden der borst, een weynighsken na de slincker zijde aen streckende. Het is een gelijckenisse genomen van de rechter ende slincker hant, in’t uytvoeren eeniger sake, het zy wel, ofte qualick. Het grootste deel der menschen gebruyckt de rechter hant om yets wel ende te dege te doen, soo dat als yemant yet wel doet ende met wijsheyt (die uyt het herte komt) soo schijnt het dat hy het herte aen de rechter hant heeft liggende, om sijne saken wel te verrichten: Ter contrarie, die sijne saken niet wel, noch bequamelick, of wijselick uyt en richtt, schijnt dat hem het herte slincks leyt.
-
margenoot6
- Dat is, hy stelt sijne saken dwaeslick aen.
-
margenoot7
- Dat is, soo blijcken, ende openbaren haer sijnes herten gebreken.
-
margenoot8
- Dat is, hy geeft opentlick genoegh te kennen, (Te weten, door sijnen gangh, gelaet, kleederen, ende gebeerden) dat hy niet wijs en is.
-
margenoot9
- D. tot alle man, die hem over strate siet gaen, ofte wandelen. Anders, van een yegelick, dat die dwaes is.
-
margenoot10
- Dat is, de toorn. Siet de aenteeckeninge Iudic. cap. 8. op vers 3.
-
margenoot11
- Dat is, uwe beroepinge, ampt, staet, conditie. Anders, verlaet uwe plaetse niet, Dat is, betoont ende draeght u, gelijck het eenen ondersaet betaemt, Namelick, demoedigh ende nederigh.
-
margenoot12
- Anders, sachtigheyt, of, sachtsinnigheyt, (dat is, sachtsinnige toegevinge) stilt, etc.
-
margenoot13
- Die anders een regent in sijnen toorn soude aen u mogen begaen, daerom soeckt liever met soete woorden sijnen toorn te vermurwen ofte versachten. Het kan oock in desen sin genomen worden, sachte ende ootmoedige woorden stillen, Dat is, komen voor, of nemen wech, of bedecken, groote offensien ofte misdaden, die ghy aen den Prince mooght begaen hebben.
-
margenoot14
- Dat is, een groote foute, als zijn de fouten die herkomen van de Princen, ofte Groote des lants. Want hoe yemant grooter of hooger verheven is, hoe oock de fouten die hy begaet, grooter ende schadelicker zijn.
-
margenoot16
- Ofte, de dwase, D. plompaerts, die geheel onbequaem zijn om andere te regeeren, ende officien te bedienen, worden verheven tot staten ende ampten. Het belieft Godt somtijts, dat dusdanige sullen landen ende steden regeeren, om alsoo deselve te plagen. Hebr. de dwaesheyt wort, etc. Dat is, sulcken mensche die de dwaesheyt selve is.
-
margenoot18
- Te weten, in wijsheyt, ofte, die sinrijcke zijn: ofte, die rijcke zijn, ende te gelijcke wijs, Dat is, die verstants ende wetenschaps genoegh hebben, om de ampten wel te bedienen.
-
margenoot19
- Dat is, in een leege plaetse, in nederigheyt.
-
margenoot20
- Dat is, sulcke die een knechtelick onwijs gemoedt hadden, ofte die van knechten en slaven afkomstigh waren.
-
margenoot21
- Dat is, kloecke ende verstandige mannen, die soodanigh een gemoedt hadden, als de Princen hebben, of behoorden te hebben.
-
margenoot22
- Dat is, te voete gaen, ja selfs andere dienen.
-
margenoot23
- Dat is, wie tegen yemant anders ongelijck rockent, dien sal het qualick gaen door Godes rechtveerdigh oordeel. Salomo wijst in dit, ende in het 9 vers aen, met vier gelijckenissen, hoe schadelick dat de onvoorsichtigheyt is. Siet Psalm 62. op vers 4.
-
margenoot24
- De slangen liggen gemeenelick in de reten en spleten, of in de gaten der mueren: Als men de mueren afbreeckt, soo komen sy te voorschijn, ende bijten of steken de gene die sy eerst vinden. Het schijnt dat Salomo hier wil seggen, Dat die de wetten ende ordinantien der Kercke, of politijcke wetten verbreken, die en sullen niet ongestraft blijven.
-
margenoot25
- Te weten, groote steenen, die hem te swaer zijn om te verroeren. Anders, de steenen die sijnes nabuers lantpalen van de sijne onderscheyden, om alsoo sijnen acker te vergrooten. Siet Deuter. cap. 27. vers 17.
-
margenoot27
- De sin is, Gelijck de gene die sware steenen verheffen of verwentelen, ofte, van d’eene plaetse tot d’andere dragen, swaren arbeyt doen: Alsoo hebben alle ampten ende bedieningen hare swarigheyt.
-
margenoot28
- Alsoo dat hy in het klieven sijne hant, ofte voet, ofte een ander lidt sijnes lichaems lichtelick sal quetsen of verzeeren. Anders, hy sal daer door warm worden. In dese beteeckenisse wort het Hebreeusch woort genomen, 1.Reg. cap. 1. vers 2. De sin is, Swaerwichtige saken en worden niet uytgevoert, dan met groote moeyte, veel sweets, ende swarigheyts.
-
margenoot29
- 29 Te weten, die met een stompe bijle wil hout klieven.
-
margenoot30
- D. een yseren instrument, het zy een bijle, ofte dergelijcke instrument.
-
margenoot31
- Hebr. het aengesichte, Dat is, het voorste deel dat het hout klieft.
-
margenoot29
- 29 Te weten, die met een stompe bijle wil hout klieven.
-
margenoot33
- Dat is, maer de wijsheyt is de beste hulpe om yet te dege richtigh te maken. Anders, maer de wijsheyt is eene treffelicke beslichtinge, Dat is, als men yets recht en wel verrichten wil, soo en is ’t met gewelt niet te doen, gelijck als wanneer men hout klieft, maer met wijsheyt ende verstant.
-
margenoot34
- Ofte, voor de besweeringe, eer sy besworen wort. Hebr. sonder besweeringe.
-
margenoot35
- Dat is, als dan en helpt den besweerder sijne besweeringe niet, maer hare steke is doodelick. Siet Psalm 58. vers 5. ende 140. op vers 4. Hebr. soo en is’er niet overighs voor den meester der tonge, Dat is, voor dien die sijne tonge tot besweeringe gebruyckt. Siet dergelijcke maniere van spreken Genes. cap. 14. vers 13. Psalm 140.12.
-
margenoot36
- Verstaet hier by, Alsoo en helpt het eenen ondersaet niet, dat hy als dan eerst sijnen Prince met smeeckende woorden soeckt te vermurwen, na dat de Prince begonnen heeft hem in sijnen toorn te straffen. Ende alsoo voorts in het gemeen, dat het te vergeefs is, middelen te gebruycken tegen het quaet, als het te late is. Anders, indien de slange bijt, niet besworen zijnde, soo en is de klappaert niet beter.
-
margenoot37
- Hebr. zijn gunste, Dat is, sy maken eenen wijsen man aengenaem, ende volgens dien soo zijnse hem voorderlick ende profijtelick.
-
margenoot40
- Dat is, schadelicke dolligheyt, Namelick, om dat sijne dolligheyt meer ende meer toeneemt.
-
margenoot41
- Dat is, hy maeckt met veel gerels van het gene dat hy te doene voor heeft, seggende tot andere, hoe ende wat hy al doen wil, als of hy konde uytvoeren al wat hy wil of voorneemt. Maer hy sal sich bedrogen vinden in sijne ydele hope. Siet Iacob. cap. 4. versen 13, 14.
-
margenoot44
- D. een sot mach vergeleken worden met den genen die willende na een stadt toe gaen, den wegh niet en weet, ende derhalven met vele moeyte door kromme wegen derwaerts gaet. De sin is, Hy en weet niet hoe, of op wat wijse dat hy sal uytvoeren ’t gene dat hy voorgenomen heeft. Andre nemen de woorden deses vers in desen sin: De sotten, ofte, vele onverstandige menschen, bekommeren haer met vele sware hooghwichtige saken, daer sy haer selven seer in quellen, daer sy doch gemeene dingen niet en weten noch verstaen, zijnde soo bekent als de strate, ofte wegh na eene stadt toe gaende, die den kinderen ende slechte lieden selfs bekent is. Het schijnt een spreeckwoort te zijn, waer door groote onwetenheyt wort te kennen gegeven.
-
margenoot47
- D. Raetsheeren, Amptlieden, Richters, ende dergelijcke hooge amptdragende persoonen.
-
margenoot48
- D. ter onbequamer tijt, T.w. te dier tijt als sy behoorden te rechte te sitten, ende raet te houden. siet Ier. 21.12.
-
margenoot50
- D. die van edele stamme ende afkomste is. Verstaet hier by, Ende die in Godtsaligheyt, wijsheyt, ende alle deught is opgetrocken. Hebr. een sone der witten, D. der edelen, die witte kleederen pleghten te dragen. Siet Nehem. 2. op vers 16. Prov. 22.29. worden de onedele genoemt verduysterde.
-
margenoot51
- D. te dier tijt als men gewoone is te eten, T.w. na dat men sijne nootwendige saken heeft uytgericht.
-
margenoot52
- D. om het lichaem te verstercken, niet om droncken te worden.
-
margenoot53
- Hebr. twee luyigheden, D. dobbele luyigheyt, of, luyigheyt van beyde handen.
-
margenoot54
- Anders, sincken de balcken, D. gaet het huys te niete, ende alles gaet verloren.
-
margenoot56
- Ofte, verleckt het huys. Verstaet hier by, hoe veel meer sal ’t lant te schande komen, in ’t welcke onachtsame, ende tot alle ongeregeltheyt begevene Princen, regeeren.
-
margenoot59
- D. tot vrolickheyt, om lustigh ende vrolick te zijn.
-
margenoot61
- Of, het gelt doet alles antwoorden, D. het maeckt dat alle dingh daer is: Alle dingh staet onder de gehoorsaemheyt des gelts, derhalven behoorde sich een yeder te beneerstigen, dat hy door sijnen arbeyt, ende door behoorlicke middelen, yet mochte vergaderen, ende in voorraet hebben.
-
margenoot62
- Of, in u geweten, of, herte. Als of hy seyde, Al gaet het aldus toe in de hoven der Koningen ende Princen, en denckt noch en spreeckt evenwel niet qualick van deselve: ja selfs niet in ’t binnenste ende secreetste uwes huys.
-
margenoot63
- D. ’t en sal niet lange verborgen blijven, al souden ’t de vogelen des hemels uytbrengen. De Koningen ende Princen hebben vele ooren, ende vele oogen, gelijck sy oock lange handen hebben.
-
margenoot64
- Te weten, tot den Koningh, die het wonderbaerlick soude wijs worden.
-
margenoot65
- Hebr. de heere, of, de besitter der vleugelen, of, der vederen, D. die vleugelen hebben: Als Prov. 1. op vers 17.
-
margenoot67
- T.w. aen den Koningh, die u straffen soude, vernemende dat ghy hem gevloeckt hebt.
|