Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Prediker verhaelt eenige dingen, die soo den vromen, als den godtloosen wedervaren, vers 1, etc. Daerom oordeelt hy, dat het best is, dat men met vrolickheyt de gaven Godes geniete, 7. ende neerstigh zy in sijn beroep, 10. Ende dat men den uytgangh Gode bevele, 11. Daer na leert hy, dat den mensche de tijt sijnes doots, ofte ongelucks, onbekent is, 12. Ten laetsten roemt hy de wijsheyt op het hooghste, 13. | |
1SEkerlick dit alles hebbe ick in mijn herte Ga naar margenoot1 geleght, op dat ick dit al Ga naar margenoot2 klaerlick mochte verstaen; dat de recht- | |
[Folio 296r]
| |
-veerdige, ende de wijse, ende hare wercken, Ga naar margenoot3 in de hant Godes zijn: oock liefde, oock haet, Ga naar margenoot4 en weet de mensche niet [uyt] al het gene dat voor Ga naar margenoot5 sijn aengesichte is. | |
2Ga naar margenoot6 Alle dingh [wedervaert Ga naar margenoot7 hen] gelijck Ga naar margenoot8 allen [anderen:] Ga naar margenoot9 Ga naar margenoota Eenderley wedervaert den rechtveerdigen ende den godtloosen, den goeden ende den reynen, als den onreynen: soo Ga naar margenoot10 dien die offert, als dien die niet en offert: gelijck den goeden, alsoo [oock] den sondaer: dien Ga naar margenoot11 die sweert, gelijck als dien, Ga naar margenoot12 die den eedt vreest. | |
3Ga naar margenoot13 Dit is een quaet onder allen dat onder de sonne geschiet, dat eenderley Ga naar margenoot14 dingh Ga naar margenoot15 allen wedervaert, ende dat oock het herte der menschen kinderen vol boosheyt is, ende datter Ga naar margenoot16 in haer leven onsinnigheden zijn in haer herte: ende Ga naar margenoot17 daer na [moeten] sy na de dooden toe Ga naar margenoot18 . | |
4Ga naar margenoot19 Want Ga naar margenoot20 voor den genen die vergeselschapt is by alle levendige, is’er hope, (want een levendigen hont Ga naar margenoot21 is beter dan een doode leeuw.) | |
5Want Ga naar margenoot22 de levendige weten, dat sy sterven sullen: maer de doode Ga naar margenoot23 en weten niet met allen: sy Ga naar margenoot24 en hebben oock geenen loon meer, maer hare gedachtenisse Ga naar margenoot25 is vergeten. | |
6Ga naar margenoot26 Oock is alreeds hare liefde, oock haren haet, oock hare nijdigheyt vergaen: ende sy en hebben geen deel meer Ga naar margenoot27 in [dese] eeuwe, in alles dat onder de sonne geschiet. | |
7Ga naar margenoot28 Gaet [dan] henen, Ga naar margenoot29 eet u broot met vreughde, ende Ga naar margenoot29 drinckt uwen wijn Ga naar margenoot30 met goeder herte: want Ga naar margenoot31 Godt heeft alreeds een behagen aen uwe wercken. | |
8Ga naar margenoot32 Laet uwe kleederen Ga naar margenoot33 t’aller tijt Ga naar margenoot34 wit zijn: ende en laet op uwen hoofde geen Ga naar margenoot35 olie ontbreken. | |
9Ga naar margenoot36 Geniett des levens met de vrouwe die ghy lief hebt, alle de dagen Ga naar margenoot37 uwes ydelen levens, Ga naar margenoot38 welcke [Godt] u gegeven heeft onder de sonne, alle uwe ydele dagen; want Ga naar margenoot39 dit is u deel in dit leven, ende van uwen arbeyt dien ghy arbeyt onder de sonne. | |
10Ga naar margenoot40 Alles Ga naar margenoot41 wat uwe hant vindt om te doen, Ga naar margenoot42 doet [dat] met uwe macht: want Ga naar margenoot43 daer en is geen werck, noch Ga naar margenoot44 versinnin-[kolom]-ge, noch wetenschap, noch wijsheyt in het graf, daer ghy henen gaet. | |
11Ick keerde my, ende sagh onder de sonne, dat Ga naar margenoot45 de loop niet en is der snellen, noch de strijt der helden, noch oock Ga naar margenoot46 de spijse der wijsen, noch oock de rijckdom der verstandigen, noch oock de Ga naar margenoot47 gunste der welwetenden, maer dat Ga naar margenoot48 tijt ende toeval allen desen wedervaert. | |
12Dat oock de mensche Ga naar margenoot49 sijnen tijt niet en weet, gelijck de visschen, die gevangen worden met Ga naar margenoot50 het boose nette; ende gelijck de vogelkens, die gevangen worden met den stricke: gelijck die, [alsoo] worden de kinderen der menschen verstrickt, ter booser tijt, wanneer deselve haestelick over haer valt. | |
14Daer was eene kleyne stadt, ende weynigh lieden waren daer in: ende een groot Koningh quam tegen haer, ende hy omcingeldese, ende hy bouwde groote vastigheden tegen haer. | |
15Ende men vondt daer eenen armen wijsen man in, die de stadt verloste door sijne wijsheyt: Ga naar margenoot52 maer geen mensche en gedacht des selven armen mans. | |
16Doe seyde ick, Ga naar margenootb Wijsheyt is beter dan kracht, hoewel de wijsheyt des armen veracht, ende sijne woorden Ga naar margenoot53 niet en waren gehoort geweest. | |
17De woorden der wijsen moeten Ga naar margenoot54 in stilligheyt aengehoort worden, meer dan het geroep des genen die over de sotten heerscht. | |
18De wijsheyt is beter Ga naar margenoot55 dan de krijghswapenen: maer een eenigh Ga naar margenoot56 sondaer verderft veel goets. |
|