Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIn dit Capittel verhaelt de Prediker de elende der karige ende gierige menschen, die Godt het herte niet en geeft, om hare goederen te gebruycken, oordeelende dat de rijckdom den selven geensins dienlick en is, om de tijdelicke gelucksaligheyt te erlangen; maer datse ter contrarie den selven hinderlick is. | |
1DAer is een quaet, dat ick gesien hebbe onder de sonne, ende het is veel onder de menschen: | |
2Een man, den welcken Godt gegeven heeft rijckdom, ende goederen, ende eere: ende hy en heeft Ga naar margenoot1 voor sijne ziele geenes dinghs gebreck, van alles wat hy begeert: ende Ga naar margenoot2 Godt en geeft hem de macht niet, om daer van te eten, maer dat Ga naar margenoot3 een vreemt man Ga naar margenoot4 dien op etet: Dit is [oock] ydelheyt, ende een quade smerte. | |
3Indien een man Ga naar margenoot5 hondert [kinderen] gewonne, ende vele jaren leefde, soo dat de dagen sijner jaren vele waren, doch sijne ziele niet verzadight en wierde van Ga naar margenoot6 het goet, ende Ga naar margenoot7 hy oock geen begraefnisse en hadde: Ga naar margenoot8 Ick segge dat een misdracht beter is dan hy. | |
4Want Ga naar margenoot9 met ydelheyt Ga naar margenoot10 komt Ga naar margenoot11 sy, ende Ga naar margenoot12 in duysternisse gaet sy wech, ende Ga naar margenoot13 met duysternisse wort haren name bedeckt. | |
5Ga naar margenoota Oock Ga naar margenoot14 en heeft sy de sonne niet gesien, noch bekent: sy heeft meer ruste, dan Ga naar margenoot15 hy. [kolom] | |
6Ia al leefde Ga naar margenoot16 hy schoon tweemael duysent jaren, ende het goede niet en Ga naar margenoot17 sage: Ga naar margenoot18 en gaen sy niet alle Ga naar margenoot19 na eene plaetse? | |
7Al den arbeyt des menschen Ga naar margenoot20 is voor sijnen mont: ende Ga naar margenoot21 nochtans en wort de begeerlickheyt niet vervult. | |
8Want Ga naar margenoot22 wat heeft de wijse meer dan de sot? Ga naar margenoot23 wat heeft Ga naar margenoot24 de arme [meer,] Ga naar margenoot25 die voor de levendige weet te wandelen? | |
9Ga naar margenoot26 Beter is ’t aensien der oogen, dan het wandelen der begeerlickheyt: Ga naar margenoot27 Dit is oock ydelheyt, ende quellinge des geestes. | |
10Ga naar margenoot28 Wat oock yemant zy, alreede is sijn Ga naar margenoot29 name genoemt, ende het is bekent, Ga naar margenoot30 dat hy een mensche is: ende dat hy niet en kan rechten Ga naar margenoot31 met dien, die stercker is dan hy. | |
11Voorwaer, Ga naar margenoot32 daer zijn vele dingen die de ydelheyt vermeerderen: wat heeft de mensche te meer [daer van?] | |
12Want Ga naar margenoot33 wie weet Ga naar margenoot34 wat goet is voor den mensche in dit leven, [geduerende] het getal der dagen des levens sijner ydelheyt, Ga naar margenoot35 welcke hy doorbrenght Ga naar margenootb als een schaduwe? want Ga naar margenootc wie kan den mensche Ga naar margenoot36 aenseggen, wat na hem wesen sal onder de sonne? |
|