Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijHartneckigheyt, vers 1. goede ende quade regeeringe, 2, 4, 12, 14, 16. wijsheyt ende hoeren, 3. vleijen, 5. boose, godtloose, ongerechtige, ende rechtveerdige, 6, 7, 27. spotters, sotten, ende wijsen, 8, 11. pleyt eens wijsen met eenen dwaes, 9. haet, ende liefde der oprechten, 10. redenen, 11, 20. arme ende woeckeraers, 13. tucht, 15, 17, 19, 21. Prophetie, 18. toornigheyt, 22. hooghmoedt ende nederigheyt, 23. gemeenschap met dieverije, 24. onmatige vreese, ende vertrouwen op Godt, 25. Godts regeeringe, over rechtssaken, 26. | |
[Folio 290r]
| |
1Ga naar margenoot1 EEn man, die dickwils bestraft zijnde, Ga naar margenoot2 den necke verhardt, sal schielick verbroken worden, soo Ga naar margenoot3 datter geen genesen aen en zy. | |
2Ga naar margenoota Als de rechtveerdige Ga naar margenoot4 groot worden, verblijdt sich het volck: maer als de godtloose heerscht, Ga naar margenoot5 sucht het volck. | |
3Ga naar margenootb Een man, die de wijsheyt bemint, verblijdt sijnen vader: Ga naar margenootc Ga naar margenoot6 maer die een metgeselle der hoeren is, brenght het goet om. | |
4Ga naar margenoot7 Een Koningh houdt Ga naar margenoot8 ’t lant staende, Ga naar margenoot9 door het recht: Ga naar margenoot10 maer een die tot geschencken genegen is, verstoort het selve. | |
5Een man, die sijnen naesten Ga naar margenoot11 vleyt, Ga naar margenoot12 spreyt een net uyt voor des selven gangen. | |
6In de overtredinge eens boosen mans is een Ga naar margenoot13 strick: maer de rechtveerdige Ga naar margenoot14 juycht, ende is blijde. | |
7Ga naar margenootd De Ga naar margenoot15 rechtveerdige Ga naar margenoot16 neemt kennisse van de rechtsake der arme: [maer] de godtloose en begrijpt Ga naar margenoot17 de wetenschap niet. | |
8Ga naar margenoot18 Spotdrijvende lieden Ga naar margenoot19 blasen een stadt aen [brant:] maer de wijse keeren den Ga naar margenoot20 toorn af. | |
9Een wijs man met een dwaes man in rechte sich begeven hebbende, het zy dat Ga naar margenoot21 hy beroert is, ofte lacht, soo en is’er doch geene Ga naar margenoot22 ruste. | |
10Ga naar margenoot23 Bloetgierige lieden haten den Ga naar margenoot24 vromen: maer de oprechte soecken sijne Ga naar margenoot25 ziele. | |
11Ga naar margenoote Een sot laet Ga naar margenoot26 sijnen gantschen geest uyt: maer de wijse Ga naar margenoot27 wederhoudt dien achterwaerts. | |
12Een Ga naar margenoot28 Heerscher, die op Ga naar margenoot29 leugentale Ga naar margenoot30 acht geeft, alle sijne dienaers Ga naar margenoot31 zijn godtloos. | |
13Ga naar margenootf De arme, ende Ga naar margenoot32 de bedrieger, Ga naar margenoot33 ontmoeten malkanderen: de HEERE Ga naar margenoot34 verlicht harer beyder oogen. | |
14Ga naar margenootg Een Koningh, die de Ga naar margenoot35 arme in trouwe Ga naar margenoot36 recht doet, diens throon sal in eeuwigheyt bevestight worden.[kolom] | |
15Ga naar margenooth De Ga naar margenoot37 roede, ende de Ga naar margenoot38 bestraffinge geeft wijsheyt: Ga naar margenooti maer een kint Ga naar margenoot39 dat [sich selven] gelaten is, beschaemt Ga naar margenoot40 sijne moeder. | |
16Als de godtloose Ga naar margenoot41 vele worden, wort de overtredinge veel: maer Ga naar margenootk de rechtveerdige sullen Ga naar margenoot42 haren val aensien. | |
17Ga naar margenootl Ga naar margenoot43 Tuchtight uwen sone, ende hy sal u gerustheyt aendoen: ende hy sal uwe ziele vermakelickheden geven. | |
18Als’er geen Ga naar margenoot44 prophetie en is, wort het volck Ga naar margenoot45 ontbloot: maer wel gelucksaligh is hy, Ga naar margenoot46 die de wet bewaert. | |
19Een Ga naar margenoot47 knecht en sal door de woorden Ga naar margenoot48 niet getuchtight worden: Ga naar margenoot49 hoewel hy [u] verstaet, nochtans en sal hy Ga naar margenoot50 niet antwoorden. | |
20Ga naar margenoot51 Hebt ghy eenen man gesien, die haestigh in sijne Ga naar margenoot52 woorden is? Ga naar margenootm van eenen sot is meer Ga naar margenoot53 verwachtinge dan van hem. | |
21Als men sijnen knecht van jonghs op weeldigh houdt; hy sal in sijn laetste een Ga naar margenoot54 sone [willen] zijn. | |
22Ga naar margenootn Een Ga naar margenoot55 toornigh man verweckt gekijf: ende Ga naar margenoot56 de grammoedige is veelvoudigh in overtredinge. | |
23Ga naar margenooto De hooghmoedt des menschen sal hem vernederen: maer de nederige van geeste sal de eere Ga naar margenoot57 vast houden. | |
24Die met eenen dief deelt, Ga naar margenoot58 haet sijne ziele; Ga naar margenootp Ga naar margenoot59 hy hoort eenen vloeck, ende hy en geeft het niet te kennen. | |
25De Ga naar margenoot60 tsitteringe des menschen Ga naar margenoot61 leght eenen strick: maer die op den HEERE vertrouwt, sal Ga naar margenoot62 in een hoogh vertreck gestelt worden. | |
26Ga naar margenootq Vele Ga naar margenoot63 soecken het aengesichte des Heerschers: maer eens yeders recht Ga naar margenoot64 is van den HEERE. | |
27Ga naar margenoot65 Een ongerechtigh man is den rechtveerdigen een grouwel: maer Ga naar margenoot66 die recht is van wege, is Ga naar margenoot67 den godtloosen een grouwel. |
|