Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijHier wort het genadenwerck onses Heeren Christi, die sijn volck door sijn Woort ende Geest tot sijner (der opperster wijsheyt) salige gemeenschap beroept ende brenght, voorgestelt onder de gelijckenisse van de toebereydinge eener maeltijt, ende noodinge van gasten, vers 1, etc. met eene tegenstellinge van den aert ende de conditie der spotteren, ende der wijsen, 7. ende ter contrarie | |
[Folio 280r]
| |
het verleydigh ende verderflick werck des satans, onder de gelijckenisse van eene sotte vrouwe, (vyandinne der opperste wijsheyt) die oock hare gasten noodight, maer tot haer eeuwigh verderf, 13, etc. | |
1DE Ga naar margenoot1 opperste wijsheyt heeft haer Ga naar margenoot2 huys gebouwt: sy heeft hare Ga naar margenoot3 seven Ga naar margenoot4 pilaren gehouwen. | |
2Ga naar margenoot5 Sy heeft haer Ga naar margenoot6 slachtvee Ga naar margenoot7 geslacht, sy heeft haren wijn Ga naar margenoot8 gemenght; oock heeftse hare tafel Ga naar margenoot9 toegericht. | |
3Sy heeft Ga naar margenoot10 hare dienstmaeghden uytgesonden: sy noodight op de Ga naar margenoota Ga naar margenoot11 tinnen, der hooghten der stadt: | |
4Ga naar margenoot12 Wie is slecht? hy keere sich herwaerts: tot Ga naar margenoot13 den verstandeloosen, seyt sy: | |
5Ga naar margenoot14 Komet, etet van mijn Ga naar margenoot15 broot, ende drincket van den wijn, [dien] ick gemenght hebbe. | |
6Verlatet de Ga naar margenoot16 slechtigheden, ende Ga naar margenoot17 levet: ende tredet in den Ga naar margenoot18 wegh des verstants. | |
7Wie den Ga naar margenoot19 spotter Ga naar margenoot20 tuchtight, Ga naar margenoot21 behaelt sich schande; ende die den godtloosen bestraft, sijne Ga naar margenoot22 schantvlecke. | |
8Ga naar margenootb En bestraft den spotter niet, op dat hy u niet en hate: bestraft den Ga naar margenoot23 wijsen, ende hy sal u lief hebben. | |
9Ga naar margenoot24 Leert den wijsen, soo sal hy noch wijser worden: onderwijst den rechtveerdigen, soo sal hy in Ga naar margenoot25 leere toenemen. | |
10Ga naar margenootc De vreese des HEEREN is het beginsel der wijsheyt: ende Ga naar margenoot26 de wetenschap der heyligen is verstant. | |
11Ga naar margenoot27 Want door my sullen uwe Ga naar margenootd dagen vermenighvuldigen: ende jaren des levens Ga naar margenoot28 sullen u toegedaen worden. | |
12Indien ghy wijs zijt, ghy zijt wijs Ga naar margenoot29 voor u selven: ende zijt ghy een spotter, ghy sult het Ga naar margenoot30 alleen dragen. | |
13Eene Ga naar margenoot31 sotte vrouwe Ga naar margenoote Ga naar margenoot32 is woelachtigh, Ga naar margenoot33 de slechtigheyt [selve;] ende Ga naar margenoot34 en weet niet met allen, | |
14Ende Ga naar margenoot35 sy sit aen de deure van haer huys; op eenen stoel, [op] de hooge plaetsen der stadt: [kolom] | |
15Om te roepen de gene, die [op] den wegh voorby gaen, Ga naar margenoot36 die hare paden recht maken, [seggende;] | |
16Ga naar margenoot37 Wie is slecht? hy keere sich herwaerts: ende tot den verstandeloosen, seyt sy: | |
17Ga naar margenootf De Ga naar margenoot38 gestolen wateren zijn soete; ende het Ga naar margenoot39 verborgen broot is lieflick. | |
18Ga naar margenoot40 Maer Ga naar margenoot41 hy en weet niet, dat Ga naar margenoot42 aldaer Ga naar margenootg Ga naar margenoot43 doode zijn, hare genoodde zijn in de diepten Ga naar margenoot44 der helle. |
|