Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijSalomo vermaent tot familiere, innerlicke, ende stercke gemeenschap met de wijsheyt, vers 1, etc. om bewaert te zijn voor de perijckelen der onkuysche vrouwen, 5. waer van hy een bysonder exempel voor oogen stelt, afbeeldende seer levendigh de kunstige practijcken eener overspeeldersse, ende de verleydinge eenes dommen jongelinghs, met ernstige afmaninge van sulcke godtloosheyt, 6, etc. | |
2Ga naar margenoota Bewaert mijne geboden, ende Ga naar margenoot2 leeft; ende mijne Ga naar margenoot3 wet, als Ga naar margenoot4 den appel uwer oogen. | |
3Ga naar margenootb Ga naar margenoot5 Bintse aen uwe vingeren: Ga naar margenoot6 schrijftse op de tafel uwes herten. | |
4Ga naar margenoot7 Seght tot de wijsheyt, Ghy zijt mijne suster; ende heet het verstant uwen Ga naar margenoot8 bloetvrient. | |
5Ga naar margenootc Op datse u bewaren voor de Ga naar margenoot9 vreemde vrouwe; voor de onbekende, Ga naar margenoot10 [die] met hare redenen vleyt. | |
7Ende ick sagh onder de Ga naar margenoot12 slechte, ick Ga naar margenoot13 merckte onder de Ga naar margenoot14 jonge gesellen eenen Ga naar margenoot15 verstandeloosen jongelingh, | |
8Voorby gaende op de strate, neffens Ga naar margenoot16 haren hoeck, ende hy tradt op den wegh Ga naar margenoot17 van haer huys, | |
9Ga naar margenoot18 In de schemeringe, in den avont des daeghs, in den Ga naar margenoot19 swarten nacht, ende de donckerheyt: | |
10Ende siet, eene vrouwe ontmoetede hem in hoeren- Ga naar margenoot20 verciersel, ende Ga naar margenoot21 met het herte op hare hoede; | |
11Ga naar margenootd Dese was Ga naar margenoot22 woelachtigh, ende Ga naar margenoot23 wederstrevigh: hare voeten Ga naar margenoot24 en bleven in haer huys niet, | |
12Ga naar margenoot25 Nu buyten, Ga naar margenoot25 dan op de straten zijnde, ende by alle hoecken loerende. | |
13Ende sy greep hem aen, ende kuste hem: sy Ga naar margenoot26 sterckte haer aengesichte, ende seyde tot hem: | |
14Ga naar margenoot27 Danck-offeren zijn by my: ick hebbe heden mijne Ga naar margenoot28 geloften Ga naar margenoot29 betaelt. | |
15Daerom ben ick uytgegaen u te gemoete, om u aengesichte Ga naar margenoot30 neerstelick te soecken, ende ick hebbe u gevonden. [kolom] | |
16Ick hebbe mijne bedstede met Ga naar margenoot31 tapijt-cieraet toegemaeckt Ga naar margenoot32 met uytgehouwene wercken, Ga naar margenoot33 met fijn linnen van Egypten. | |
17Ick hebbe mijn leger met mirrhe, aloë, ende caneel welrieckende gemaeckt, | |
18Komt, laet ons Ga naar margenoot34 droncken worden van minnen tot den morgen toe: laet ons ons vrolick maken in Ga naar margenoot35 groote liefde. | |
19Want Ga naar margenoot36 de man en is niet in sijn huys: hy is Ga naar margenoot37 eenen verren wegh getogen. | |
20Hy heeft Ga naar margenoot38 eenen bundel gelts Ga naar margenoot39 in sijne hant genomen: Ga naar margenoot40 ten bestemden dage sal hy na sijn huys komen. | |
21Sy Ga naar margenoot41 beweeghde hem door de veelheyt van haer Ga naar margenoot42 onderricht: sy dreef hem aen door Ga naar margenoot43 de vleyinge harer lippen. | |
22Hy gingh haer stracks achter na, gelijck een os ter slachtinge gaet; ende Ga naar margenoot44 gelijck een dwaes tot Ga naar margenoot45 de tuchtinge der boeijen: | |
23Tot dat hem Ga naar margenoot46 de pijl Ga naar margenoot47 sijne lever doorsneet; Ga naar margenoote gelijck een vogel sich haestet na den strick, ende niet en weet dat deselve Ga naar margenoot48 tegen sijn leven is. | |
26Want sy heeft vele gewondde neder gevelt, ende alle Ga naar margenoot51 hare gedoodde zijn Ga naar margenoot52 machtigh vele. | |
27Ga naar margenootf Haer huys zijn wegen Ga naar margenoot53 des grafs, dalende na de binnenkameren Ga naar margenoot54 des doots. |
|