Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijWaerschouwinge voor borghtochte, vers 1, etc. voor luyheyt, met beschaminge door ’t exempel der mieren, 6. voor ’t wesen ende de gebeerden eens deughniets, 12. ses, ja seven dingen, die Godt haet, 16. Plicht der kinderen neffens het goet onderwijs harer ouderen, met schoone beloften, 20. insonderheyt van bewaert te sullen zijn voor de hoerachtige overspelige vrouwen, die met hare schadelicke vruchten haer eygen ende harer aenhangers onsaligh eynde, beschreven worden, 24. vergelijckinge van diefstal ende overspel, 30. | |
1Ga naar margenoot1 MYn soon, soo ghy voor uwen naesten borge geworden zijt, Ga naar margenoot2 voor eenen vreemden Ga naar margenoot3 uwe hant toegeklapt hebt; | |
2Ga naar margenoot4 Ghy zijt verstrickt met de redenen uwes monts: ghy zijt gevangen met de redenen uwes monts. | |
3Doet nu dit, mijn soon, ende Ga naar margenoot5 reddet u, dewijle ghy Ga naar margenoot6 in de hant uwes naesten gekomen zijt: gaet Ga naar margenoot7 onderwerpt u selven, ende Ga naar margenoot8 sterckt uwe naesten. | |
5Ga naar margenoot10 Reddet u als een rhee uyt de hant [des jagers:] ende als een vogel uyt de hant des vogelvangers. | |
9Hoe lange sult ghy, Ga naar margenoota luyaert, neder liggen? wanneer sult ghy van uwen slaep opstaen? | |
10Ga naar margenoot14 Een weynigh slapens, een weynigh sluymerens, een weynigh hantvouwens al nederliggende: | |
11Soo sal uwe armoede [u] over komen Ga naar margenoot15 als een wandelaer; ende u gebreck Ga naar margenoot16 als een gewapent man. | |
12Een Ga naar margenoot17 Belials mensche, Ga naar margenoot18 een ondeughtsaem man gaet met Ga naar margenoot19 verkeertheyt des monts omme; | |
13Ga naar margenoot20 Wenckt met Ga naar margenoot21 sijne oogen, Ga naar margenoot22 spreeckt met sijne voeten, Ga naar margenoot23 leert met sijne vingeren: | |
14In sijn herte zijn Ga naar margenoot24 verkeertheden, hy Ga naar margenoot25 smeedt t’aller tijt quaet: hy Ga naar margenoot26 werpt twisten in. | |
15Daerom sal sijn verderf haestelick komen: hy sal schielick verbroken worden, datter Ga naar margenoot27 geen genesen aen en zy. | |
16Dese Ga naar margenoot28 sesse haet de HEERE: ja Ga naar margenoot29 seven zijn sijne Ga naar margenoot30 ziele een grouwel. [kolom] | |
17Ga naar margenootb Ga naar margenoot31 Hooge oogen, een Ga naar margenoot32 valsche tonge; ende handen die onschuldigh bloet vergieten. | |
18Een herte dat Ga naar margenoot33 ondeughtsame gedachten smeedt: Ga naar margenootc Ga naar margenoot34 voeten die haer haesten, om tot quaet te loopen. | |
19Ga naar margenoot35 Een valsch getuyge, [die] leugenen Ga naar margenoot36 blaest: ende die tusschen broederen krackeelen Ga naar margenoot37 inwerpt. | |
20Mijn soon, Ga naar margenootd bewaert het gebodt uwes vaders; ende en verlaet de wet uwer moeder niet. | |
22Als ghy wandelt, sal Ga naar margenootf Ga naar margenoot39 dat u geleyden; als ghy neder light, sal het over u de wacht houden; als ghy wacker wort, sal het selve Ga naar margenoot40 [met] u spreken. | |
23Want Ga naar margenootg Ga naar margenoot41 het gebodt is een Ga naar margenoot42 lampe, ende de wet is een licht: ende de bestraffingen der Ga naar margenoot43 tucht zijn de Ga naar margenoot44 wegh des levens: | |
24Om u te bewaren voor de Ga naar margenoot45 quade vrouwe: voor de Ga naar margenoot46 Ga naar margenooth vleyinge der Ga naar margenoot47 vreemder tonge. | |
25En begeert hare shoonheyt niet in u herte: ende en laetse u niet vangen Ga naar margenoot48 met hare oogenleden. | |
26Want door Ga naar margenoot49 eene vrouwe, [die] eene hoere is, [komt men] tot Ga naar margenoot50 een stuck broots; ende Ga naar margenoot51 eens mans huysvrouwe Ga naar margenoot52 jaeght de kostelicke ziele. | |
27Ga naar margenoot53 Sal yemant vyer in sijnen boesem nemen, dat sijne kleederen niet verbrandet en worden? | |
29Ga naar margenoot55 Alsoo die Ga naar margenoot56 tot sijnes naesten huysvrouwe ingaet: al wiese Ga naar margenoot57 aenroert, en sal niet Ga naar margenoot58 onschuldigh gehouden worden. | |
30Ga naar margenoot59 Men doet eenen dief geene verachtinge aen, als hy steelt om sijne Ga naar margenoot60 ziele te vullen, dewijle hy honger heeft; | |
31Ende gevonden zijnde, hy vergelt het Ga naar margenooti Ga naar margenoot61 sevenvoudigh: hy geeft Ga naar margenoot62 alle het goet van sijn huys. | |
32[Maer] die met eene vrouwe overspel doet, Ga naar margenoot63 is verstandeloos: hy verderft sijne ziele, Ga naar margenoot64 die dat doet: | |
33Plage, ende schande sal hy vinden, ende sijn smaet en sal niet Ga naar margenoot65 uytgewischt worden. | |
34Want jaloersheyt is eene grimmig- | |
[Folio 279r]
| |
heyt des mans: ende Ga naar margenoot66 in den dagh der wrake en sal hy Ga naar margenoot67 niet verschoonen. | |
35Ga naar margenoot68 Hy en sal geene Ga naar margenoot69 versoeninge aennemen: ende hy en sal niet verwilligen, of ghy schoon het Ga naar margenoot70 geschenck vergroot. |
|