Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijVermaen tot studeeringe der wijsheyt, vers 1. ernstige waerschouwinge voor onkuysche vrouwen, 3. vermaninge tot een tuchtigh ende vrolick leven in den echtenstaet, 15. Godt siet alles, vanght ende verderft de godtloose in hare sonden, 21. | |
1MYn soon, merckt op mijne Ga naar margenoot1 wijsheyt: neyght u oore tot mijn Ga naar margenoot1 verstant: | |
2Op dat ghy alle Ga naar margenoot2 bedachtsaemheyt behoudt: ende uwe Ga naar margenoot3 lippen wetenschap bewaren. | |
3Ga naar margenoot4 Want de Ga naar margenoot5 lippen Ga naar margenoot6 der vreemder [vrouwe] Ga naar margenoot7 druppen Ga naar margenoota honighzeem: ende Ga naar margenoot8 haer gehemelte is gladder dan olie. | |
4Maer Ga naar margenoot9 het laetste van haer is bitter als alssen; scherp als Ga naar margenoot10 een tweesnijdende sweert: | |
5Ga naar margenootb Hare voeten dalen na Ga naar margenoot11 de doot: hare treden Ga naar margenoot12 houden de Ga naar margenoot13 helle vast. [kolom] | |
6Ga naar margenoot14 Op dat ghy ’t Ga naar margenoot15 padt des levens niet en soudt wegen, zijn hare Ga naar margenoot16 gangen Ga naar margenoot17 ongestadigh, Ga naar margenoot18 [dat] ghy het niet en Ga naar margenoot19 merckt. | |
7Nu dan, ghy kinderen, hooret na my: ende en wijcket niet van de redenen mijnes monts. | |
8Ga naar margenoot20 Maeckt uwen wegh verre van haer: ende en nadert niet tot de deure van haer huys; | |
9Op dat ghy Ga naar margenoot21 anderen uwe Ga naar margenoot22 eere niet Ga naar margenoot23 en geeft; ende uwe Ga naar margenoot24 jaren Ga naar margenootc den Ga naar margenoot25 wreeden. | |
10Op dat de Ga naar margenoot26 vreemde sich niet en verzadigen Ga naar margenoot27 van u vermogen; ende Ga naar margenoot28 al uwen smertelicken arbeyt niet en [kome] in ’t huys des Ga naar margenoot29 onbekenden. | |
12Ende segget, Hoe hebbe ick de tucht gehaet? ende mijn herte de bestraffinge versmaedt? | |
13Ende en hebbe niet gehoort na de stemme mijner onderwijsers; noch mijne oore geneyght tot mijne leeraers? | |
14Ga naar margenoot31 Ick ben by na in alle Ga naar margenoot32 quaet geweest, Ga naar margenoot33 in het midden der gemeynte, ende der vergaderinge. | |
15Ga naar margenoot34 Drinckt water uyt uwen back, ende Ga naar margenoot35 vloeden uyt het midden van uwen bornput. | |
16Laet uwe Ga naar margenoot36 fonteynen haer buyten verspreyden, [ende] de Ga naar margenoot37 waterbeken op de straten. | |
18Ga naar margenoot39 Uwe sprinck-ader zy gezegent; ende verblijdt u van wegen de huysvrouwe uwer jeught; | |
19Eene Ga naar margenoot40 seer lieflicke hinde, ende Ga naar margenoot41 aengenaem steengeytken: laet u hare borsten t’allen tijden Ga naar margenoot42 droncken maken; Ga naar margenoot43 doolt steeds in hare liefde. | |
20Ende waerom soudt ghy, mijn soon, Ga naar margenoot44 in eene vreemde doolen, ende den schoot der Ga naar margenoot45 onbekende omvangen. | |
21Want Ga naar margenoot46 eens yegelicks wegen zijn voor de Ga naar margenootd oogen des HEEREN; ende hy Ga naar margenoot47 weeght alle sijne gangen. | |
22Den godtloosen sullen sijne ongerechtigheden vangen; ende met de banden sijner sonde sal hy vast gehouden worden. | |
23Hy sal sterven, Ga naar margenoot48 om dat hy sonder tucht geweest is; ende in de Ga naar margenoot49 grootheyt sijner dwaesheyt sal hy Ga naar margenoot50 verdwalen. | |
[Folio 278v]
| |
|