Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe verdruckingen Israëls, of der gemeynte Godes zijn menigerley, maer Godt helptse uyt die alle, ende hare vyanden sullen vergaen. | |
1Ga naar margenoot1 EEn Liedt Hammaaloth. Ga naar margenoot2 Sy hebben my dickwils benauwt Ga naar margenoot3 van mijner jeught af, segge nu Ga naar margenoot4 Israël: | |
2Sy hebben my dickwils van mijner jeught af benauwt: evenwel en hebben sy my niet overmocht. | |
3Ga naar margenoot5 Ploegers Ga naar margenoot6 hebben op mijnen rugge geploeght: sy hebben hare Ga naar margenoot7 voren langh getogen. | |
[Folio 273r[fol. 272r]]
| |
5Ga naar margenoot9 Laetse beschaemt ende achterwaerts gedreven worden, alle die Ga naar margenoot10 Zion haten. | |
6Ga naar margenoota Laetse worden als Ga naar margenoot11 gras op de Ga naar margenoot12 daken, ’t welck verdorret Ga naar margenoot13 eer men ’t uyttreckt: | |
7Ga naar margenoot14 Waer mede de maeijer sijne Ga naar margenoot15 hant niet en vult, noch de garvenbinder sijnen Ga naar margenoot16 arm. | |
8Noch die voorby gaen niet en seggen, De zegen des HEEREN zy Ga naar margenoot17 by u: Ga naar margenoot18 wy zegenen u-lieden in den name des HEEREN. |
|