Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijEen vermaninge tot lof en prijs des Heeren, met bede om vergevinge der sonden, die het volck Godes bekent gedaen te hebben, als oock hare vaders, waer by gevoeght wort een kort verhael van der Israëliten wederspannigheyt in de woestijne, ende de barmhertigheyt Godes haer bewesen, besluytende met een gebedt ende lof des Heeren. | |
1Ga naar margenoot1 HAlelu-Iah. Ga naar margenoota Lovet den HEERE, want hy is goet: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwigheyt. | |
2Wie sal Ga naar margenoot2 de mogentheden des HEEREN uytspreken? al sijnen lof Ga naar margenoot3 verkondigen? | |
3Welgelucksaligh zijnse, Ga naar margenoot4 die het recht onderhouden: die t’aller tijt gerechtigheyt doet. | |
4Ga naar margenoot5 Gedenckt mijner, O HEERE, Ga naar margenoot6 na het welbehagen [tot] u volck, Ga naar margenoot7 besoeckt my Ga naar margenoot8 met u heyl. | |
5Op dat ick Ga naar margenoot9 aenschouwe het goede uwer uytverkorenen: op dat ick my verblijde Ga naar margenoot10 met de blijdtschap uwes volcks: Ga naar margenoot11 op dat ick my roeme Ga naar margenoot12 met u erfdeel. | |
6Ga naar margenootb Wy hebben gesondight, mitsgaders onse vaderen, wy hebben verkeerdelick gedaen, wy hebben godtlooslick gehandelt. | |
7Onse vaders in Egypten en hebben niet gelett Ga naar margenoot13 op uwe wonderen, sy en zijn de Ga naar margenoot14 menighte uwer goedertierenheden niet gedachtigh geweest: Ga naar margenootc maer Ga naar margenoot15 sy waren wederspannigh aen de zee, Ga naar margenoot16 by de schelfzee. | |
8Doch hy verlostese om sijnes naems wille, Ga naar margenootd op dat hy sijne mogentheyt bekent maeckte. | |
9Ende hy Ga naar margenoot17 scholdt de schelfzee, soo datse verdrooghde: Ende Ga naar margenoote hy dedese wandelen door Ga naar margenoot18 de afgronden, Ga naar margenoot19 als [door] eene woestijne. | |
10Ende hy verlostese uyt de hant Ga naar margenoot20 des haters, ende hy bevrijddese van de hant des vyants. | |
11Ga naar margenootf Ende de wateren overdeckten hare wederpartijders: niet een van hen en bleef’er over. | |
13[Doch] Ga naar margenoot21 sy vergaten haest Ga naar margenoot22 sijne wercken: sy Ga naar margenoot23 en verbeydden na sijnen raet niet. | |
14Ga naar margenooth Maer sy werden belust met lust in de woestijne, ende Ga naar margenoot24 sy versochten Godt in de wildernisse. | |
15Doe gaf hy hen Ga naar margenoot25 hare begeerte: [kolom] maer hy Ga naar margenooti sondt Ga naar margenoot26 aen hare zielen eene Ga naar margenoot27 magerheyt. | |
16Ga naar margenootk Ende sy benijdden Ga naar margenoot28 Mose in het leger: [ende] Ga naar margenoot28 Aaron Ga naar margenoot29 den heyligen des HEEREN. | |
17Ga naar margenootl De aerde dede haer op, ende verslont Dathan, ende overdeckte Ga naar margenoot30 de vergaderinge Abirams. | |
18Ende Ga naar margenootm een vyer brandde Ga naar margenoot31 onder hare vergaderinge, een vlamme stack de godtloose aen brant. | |
19Ga naar margenootn Sy maeckten een kalf by Ga naar margenoot32 Horeb, ende sy bogen haer voor een gegoten beelt. | |
20Ende sy veranderden Ga naar margenoot33 hare eere in de gedaente van Ga naar margenoot34 eenen osse, die gras eett. | |
21Sy vergaten Godes hares heylants, die groote dingen gedaen hadde in Egypten: | |
23Ga naar margenooto Dies hy seyde, dat hyse verdelgen soude, ’t en ware dat Mose, sijn uytverkoren, Ga naar margenoot36 in de scheure voor sijn aengesichte gestaen hadde, om sijne grimmigheyt af te keeren, dat hyse niet en verdorf. | |
24Ga naar margenootp Sy versmaedden oock Ga naar margenoot37 het gewenschte lant: Ga naar margenoot38 sy en geloofden sijn woort niet. | |
25Maer sy murmureerden in hare tenten: Ga naar margenoot39 na de stemme des HEEREN en hoordense niet. | |
26Dies Ga naar margenoot40 Ga naar margenootq hief hy tegen hen sijne hant op [sweerende] dat hyse neder vellen soude in de woestijne. | |
27Ende dat hy haer zaet soude neder vellen onder de Heydenen, ende Ga naar margenoot41 haer Ga naar margenootr verstroijen soude door de landen. | |
28Oock hebben sy haer gekoppelt aen Ga naar margenoot42 Ga naar margenoots Baal-Peor, ende sy hebben Ga naar margenoot43 de offerhanden der dooden gegeten. | |
29Ende sy hebben [den HEERE] tot toorn verweckt Ga naar margenoot44 met hare daden, soo dat de plage Ga naar margenoot45 eene inbreucke onder haer dede. | |
30Doe stont Pinehas op, ende Ga naar margenoot46 hy oeffende gerichte, ende de plage wert opgehouden. | |
31Ende ’t is hem gereeckent Ga naar margenoot47 tot gerechtigheyt, van geslachte tot geslachte tot in eeuwigheyt. | |
32Ga naar margenoott Sy maeckten Ga naar margenoot48 [hem] oock seer toornigh aen het twistwater, ende Ga naar margenoot49 het gingh Mosi qualick om harent wille. | |
33Want sy verbitterden sijnen Geest: soo dat hy Ga naar margenoot50 [wat] onbedachtelick voort bracht met sijne lippen. | |
[Folio 266v]
| |
verdelght die de HEERE hen Ga naar margenoot52 geseyt hadde. | |
35Maer Ga naar margenoot53 Ga naar margenootv sy vermenghden haer met de Heydenen, ende leerden der selver wercken. | |
36Ende sy dienden Ga naar margenoot54 hare afgoden, ende Ga naar margenoot55 sy werden hen tot eenen strick. | |
37Ga naar margenootx Daer en boven hebben sy hare sonen ende hare dochteren Ga naar margenoot56 den duyvelen opgeoffert. | |
38Ende sy hebben onschuldigh bloet vergoten, het bloet harer sonen, ende harer dochteren, die sy den afgoden van Canaan hebben opgeoffert Ga naar margenooty soo dat Ga naar margenoot57 het lant door dese Ga naar margenoot58 bloetschulden is ontheylight geworden. | |
39Ende sy ontreynighden haer door hare wercken: ende sy hebben Ga naar margenoot59 gehoereert door hare daden. | |
40Dies is de toorn des HEEREN ontsteken tegen sijn volck: ende hy heeft eenen grouwel gehadt aen Ga naar margenoot60 sijn erfdeel. | |
41Ende Ga naar margenoot61 hy gafse in de hant der Heydenen: ende hare haters heerschten over haer. | |
42Ende Ga naar margenoot62 hare vyanden hebbense verdruckt: ende sy zijn vernedert geworden onder hare hant. | |
43Hy heeftse menighmael Ga naar margenoot63 gereddet, maer sy verbitterden [hem] Ga naar margenoot64 door haren raet, ende werden uytgeteert door hare ongerechtigheyt. | |
44Nochtans sagh hy hare benauwtheyt aen, als hy haer geschrey hoorde. | |
45Ende Ga naar margenoot65 hy dacht tot haren besten aen sijn verbont, ende Ga naar margenoot66 ’t berouwde hem, na de veelheyt sijner goedertierenheden. | |
46Ga naar margenoot67 Dies gaf hy haer barmhertigheyt voor het aengesicht aller diese gevangen hadden. | |
47Verlost ons HEERE, onse Godt, ende versamelt ons Ga naar margenoot68 Ga naar margenootz uyt de Heydenen, op dat wy Ga naar margenoot69 den name uwer heyligheyt loven, Ga naar margenoot70 ons beroemende in uwen lof. | |
48Geloovet zy de HEERE de Godt Israëls, van eeuwigheyt ende tot in eeuwigheyt, ende Ga naar margenoota al het volck segge, Amen, Halelu-Iah. |
|