Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDavid korts voor sijnen doot, bidt voor Salomo, ende voorseyt eenen seer gezegenden ende geluckigen staet sijns Koninckrijcks, als zijnde een voorbeelt des Koninckrijcks Christi, over welckes eeuwigheyt, uytbreydinge, heerlickheyt, ende genadenrijcken staet hy sich ten uytersten door geloove verheught, besluytende met eene hertelicke dancksegginge. | |
1Ga naar margenoot1 VOor Salomo. O Godt, geeft den Ga naar margenoot2 Koningh uwe Ga naar margenoot3 rechten; ende uwe gerechtigheyt den sone des Ga naar margenoot4 Koninghs. | |
3Ga naar margenoot6 De Ga naar margenoot7 bergen sullen den volcke vrede dragen; oock de heuvelen, Ga naar margenoot8 met gerechtigheyt. | |
4Hy sal de elendige des volcks Ga naar margenoot9 richten, hy sal de kinderen des nootdruftigen verlossen; ende den Ga naar margenoot10 verdrucker verbrijselen. | |
5Sy sullen u vreesen, Ga naar margenoota Ga naar margenoot11 soo lange de sonne ende mane sullen zijn, van geslachte tot geslachte. | |
6Hy sal neder dalen als een Ga naar margenootb Ga naar margenoot12 regen op het Ga naar margenoot13 nagras; als de droppelen die de aerde Ga naar margenoot14 bevochtigen. | |
7Ga naar margenoot15 In sijne dagen sal de rechtveerdige Ga naar margenoot16 bloeijen, ende de veelheyt van vrede; Ga naar margenoot17 tot dat de mane niet meer en zy. | |
8Ende hy sal heerschen van de Ga naar margenoot18 zee tot aen de zee; ende van de Ga naar margenoot19 riviere tot aen de eynden der aerde. | |
9Ga naar margenoot20 D’ingesetene van dorre plaetsen sullen voor sijn aengesichte knielen: ende sijne vyanden sullen het Ga naar margenoot21 stof lecken. | |
10De Koningen van Ga naar margenoot22 Tharsis ende de [kolom] Ga naar margenoot23 eylanden sullen geschencken aenbrengen: de Koningen van Ga naar margenoot24 Scheba ende Seba sullen vereeringen toevoeren. | |
11Ia Ga naar margenoot25 alle Koningen sullen sich voor hem neder buygen: alle Heydenen sullen hem dienen. | |
12Ga naar margenootc Want hy sal den nootdruftigen redden, die daer Ga naar margenoot26 roept: mitsgaders den elendigen, ende die geenen helper en heeft. | |
13Hy sal den armen ende nootdruftigen Ga naar margenoot27 verschoonen: ende de zielen der nootdruftigen Ga naar margenoot28 verlossen. | |
14Hy sal hare zielen van Ga naar margenoot29 list ende gewelt bevrijden; ende haer Ga naar margenoot30 bloet sal dierbaer zijn in sijne oogen. | |
15Ende hy sal Ga naar margenoot31 leven; ende men sal hem geven van ’t gout van Scheba; ende men sal geduerighlick voor Ga naar margenoot32 hem bidden: den gantschen dagh sal men hem Ga naar margenoot33 zegenen. | |
16Is’er een Ga naar margenoot34 hant vol koorn in ’t lant op de Ga naar margenoot35 hooghte der bergen; de vrucht daer van sal Ga naar margenoot36 ruysschen als de Libanon: ende die van de Ga naar margenoot37 stadt sullen bloeijen als het kruyt der aerde. | |
17Sijn naem sal zijn tot in eeuwigheyt; Ga naar margenoot38 soo lange als’er de sonne is, sal sijn naem Ga naar margenoot39 van kint tot kint voort geplant worden; ende sy Ga naar margenoot40 sullen in hem gezegent worden: alle Heydenen sullen hem welgelucksaligh roemen. | |
19Ende gelooft zy de naem sijner Ga naar margenoot42 heerlickheyt tot in eeuwigheyt: ende de gantsche aerde worde met sijne heerlickheyt vervult: Amen, ja Amen. | |
|