Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Propheet, hebbende alle menschen vermaent tot opmerckinge, maeckt eene tegenstellinge van het ydel vertrouwen der wereltsche menschen op haren rijckdom, macht, ende eere in dit verganckelick leven; ende van het heyligh vertrouwen der geloovigen op Godt, die haer uyt den dooden sal opwecken ende het eeuwigh leven schencken: vermanende daerom alle geloovige, niet te vreesen voor den rijckdom ofte macht van eenigh wereltsch mensche. | |
1EEn Psalm: voor den Ga naar margenoot1 Oppersanghmeester, onder de Ga naar margenoot2 kinderen van Korah. | |
2Hoort dit, alle ghy volcken: neemt ter ooren, alle inwoonders der werelt. | |
4Mijn mont sal Ga naar margenoot4 enckel wijsheyt spreken: ende de overdenckinge mijns herten sal Ga naar margenoot5 vol verstants zijn. | |
5Ga naar margenoota Ick sal mijn’ oore neygen tot eene spreucke: Ick sal mijn Ga naar margenoot6 verborgen reden openen op de Ga naar margenoot7 harpe. | |
6Waerom soud’ick vreesen in Ga naar margenoot8 quade dagen, [als] de Ga naar margenoot9 ongerechtige die op de hielen zijn, my omringen? | |
7Aengaende de gene die op haer goet vertrouwen, ende op de veelheyt hares rijckdoms roemen; | |
[Folio 250v]
| |
der Ga naar margenoot11 immermeer konnen verlossen: hy sal Ga naar margenoot12 Gode sijn Ga naar margenoot13 ransoen niet konnen geven: | |
9(Want de Ga naar margenoot14 verlossinge harer Ga naar margenoot15 ziele is te Ga naar margenoot16 kostelick, ende Ga naar margenoot17 sal in eeuwigheyt ophouden:) | |
10Dat hy Ga naar margenoot18 oock voortaen Ga naar margenoot19 geduerighlick soude leven, [ende] de Ga naar margenoot20 verdervinge niet sien. | |
11Ga naar margenoot21 Want hy siet, dat de wijse sterven, dat t’samen een dwaes ende Ga naar margenoot22 onvernuftige omkomen; ende haer goet anderen nalaten. | |
12Ga naar margenoot23 Hare binnenste gedachte is, dat hare huysen sullen zijn in eeuwigheyt, hare wooningen Ga naar margenoot24 van geslachte tot geslachte: Ga naar margenoot25 sy noemen de landen na hare namen. | |
13De mensche nochtans, [die] in Ga naar margenoot26 weerde is, en Ga naar margenoot27 blijft niet: hy wort gelijck als de beesten, [die] Ga naar margenoot28 vergaen. | |
14Desen haren Ga naar margenoot29 wegh is eene Ga naar margenoot30 dwaesheyt van hen: nochtans hebben hare nakomelingen een welbehagen in hare Ga naar margenoot31 woorden, Ga naar margenoot32 Sela! | |
15Men Ga naar margenoot33 setse als Ga naar margenoot34 schapen in het Ga naar margenoot35 graf, de doot salse Ga naar margenoot36 afweyden; ende de oprechte sullen over hen Ga naar margenoot37 heerschen in dien Ga naar margenoot38 morgenstont: ende het graf sal hare Ga naar margenoot39 gedaente Ga naar margenoot40 verslijten, [elck] uyt sijne Ga naar margenoot41 wooninge. | |
16Ga naar margenoot42 Maer Godt sal mijne Ga naar margenoot43 ziele van Ga naar margenoot44 ’t gewelt des grafs verlossen: Ga naar margenoot45 want hy sal my opnemen, Sela! | |
17En Ga naar margenoot46 vreest niet wanneer een man rijck wort; wanneer de eere van sijn huys Ga naar margenoot47 groot wort. | |
18Want hy en sal in sijn sterven niet met allen mede nemen: sijne eere en sal hem niet nadalen. | |
19Hoewel hy sijne Ga naar margenoot48 ziele in sijn leven zegent; ende Ga naar margenoot49 sy u loven, Ga naar margenoot50 om dat ghy u selven goet doet: | |
20Soo sal Ga naar margenoot51 sy [doch] komen tot het geslachte harer Ga naar margenoot52 vaderen: Tot in eeuwigheyt en sullen sy het Ga naar margenoot53 licht niet sien. | |
21De mensche, [die] in weerde is, ende geen verstant en heeft, wort gelijck als de beesten [die] vergaen. [kolom] |
|