Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Propheet beschrijft de heerlickheyt ende gelucksaligheyt der Kercke, onder de figure van de stadt Ierusalem, welcke van Godt wonderbaerlick tegen seer machtige vyanden beschermt was, volgens sijne belofte, ende vorige wonderen, waer door Godt geroemt ende de Kercke getroost wort, met eene vermaninge aen alle geloovige, dat sy de schoonheyt ende vastigheyt der Kercke tot eeuwiger gedachtenisse neerstelick willen aenmercken. | |
2De HEERE is groot, ende seer Ga naar margenoot3 te prijsen; in de Ga naar margenoot4 stadt onses Godts, [op] den bergh sijner heyligheyt. | |
3Schoon van Ga naar margenoot5 gelegentheyt, eene vreughde der Ga naar margenoot6 gantscher aerde is de bergh Zion, [aen] de zijden van ’t Ga naar margenoot7 Noorden; Ga naar margenoota De stadt des grooten Ga naar margenoot8 Koninghs. | |
6Ga naar margenoot11 [Gelijck] sy’t sagen, alsoo waren sy verwondert: Sy werden verschrickt, sy haesteden wech. | |
7Bevinge greepse aldaer aen; smerte als eener barender [vrouwe.] | |
8Ga naar margenoot12 Met eenen oosten wint verbreeckt ghy de schepen van Ga naar margenoot13 Tharsis. | |
9Gelijck wy gehoort hadden, alsoo hebben wy gesien in de stadt des HEEREN der Ga naar margenoot14 heyrscharen, in de stadt onses Godts: Godt sal haer bevestigen tot in Ga naar margenoot15 eeuwigheyt, Ga naar margenoot16 Sela! | |
10O Godt, wy Ga naar margenoot17 gedencken uwer weldadigheyt; in het midden uwes Ga naar margenoot18 tempels. | |
11Gelijck uwen Ga naar margenoot19 naem is, O Godt, alsoo is uwen roem tot aen de eynden der aerde: Ga naar margenoot20 uwe rechter hant is vol van gerechtigheyt. | |
12Laet den Ga naar margenoot21 bergh Zion blijde zijn, laet de Ga naar margenoot22 dochteren van Iuda haer verheugen; om uwer Ga naar margenoot23 oordeelen wille. | |
14Ga naar margenoot25 Settet u herte op hare vestinge, Ga naar margenoot26 beschouwet onderscheydentlick hare palleysen; op dat ghy’t den Ga naar margenoot27 navolgenden geslachte vertellet; | |
15Want dese Godt Ga naar margenoot28 is onse Godt eeuwighlick ende altoos: hy sal ons Ga naar margenoot29 geleyden Ga naar margenoot30 totter doot toe. |
|