Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDavid in eene sware kranckheyt, ofte andere benauwtheyt, vervallen zijnde, beschrijft den zegen, dien de gene van Godt ontfangen sal, die sich Godtsalighlick ende metlijdighlick draeght tegen den bedruckten. Bidt Godt om genade, ende klaeght seer beweeghlick over de bitterheyt sijner valsche vrienden, bysonderlick over de ontrouwe eenes vrients, die een voorbeelt was van den verrader Iudas: doch versekert sich van Godts gunst, ende looft hem hertelick. | |
2Welgelucksaligh is hy, die sich verstandighlick draeght tegen eenen Ga naar margenoot2 elendigen: De HEERE sal hem bevrijden ten dage des Ga naar margenoot3 quaets. | |
3De HEERE sal hem bewaren, ende sal hem by’t Ga naar margenoot4 leven behouden, hy sal op Ga naar margenoot5 aerden gelucksaligh gemaeckt worden: Ga naar margenoot6 En geeft hem oock niet over in sijner vyanden Ga naar margenoot7 begeerte. | |
[Folio 248v]
| |
4De HEERE sal hem ondersteunen op het Ga naar margenoot8 sieckbedde; in sijne kranckheyt Ga naar margenoot9 verandert ghy sijn gantsch leger. | |
5Ick Ga naar margenoot10 seyde; O HEERE, zijt my genadigh; geneest mijne ziele, want ick hebbe tegen u gesondight. | |
6Ga naar margenoot11 Mijne vyanden spreken quaet van my, [seggende,] Wanneer sal hy sterven, ende sijn naem vergaen? | |
7Ende soo [yemant van hen] komt om [my] te Ga naar margenoot12 sien, hy spreeckt Ga naar margenoot13 valsheyt, sijn herte vergadert sich Ga naar margenoot14 onrecht; Ga naar margenoot15 gaet hy uyt na buyten, hy spreeckter van. | |
8Alle mijne haters Ga naar margenoot16 mompelen t’samen tegen my, sy bedencken tegen my Ga naar margenoot17 het gene my quaet is, [seggende:] | |
9Een Belials stuck Ga naar margenoot18 kleeft hem aen: ende hy die neder leyt, en sal niet Ga naar margenoot19 weder opstaen. | |
10Selfs Ga naar margenoot20 de man mijnes vredes, op welcken ick vertrouwde, Ga naar margenoota die mijn Ga naar margenoot21 broot at, heeft de verzene tegen my Ga naar margenoot22 grootelicks verheven. | |
11Maer ghy, O HEERE, zijt my genadigh, ende richt my op: ende ick sal het hen Ga naar margenoot23 vergelden. | |
12Hier by Ga naar margenoot24 weet ick, dat ghy lust aen my hebt; dat mijn vyant over my niet en sal Ga naar margenoot25 juychen. | |
13Want my aengaende, ghy Ga naar margenoot26 onderhoudt my in mijne oprechtigheyt; ende ghy Ga naar margenoot27 stelt my voor u aengesichte in eeuwigheyt. | |
14Ga naar margenoot28 Gelooft zy de HEERE, de Godt Israëls, van der eeuwigheyt, ende tot in der eeuwigheyt, Ga naar margenoot29 Amen, ja Ga naar margenoot30 Amen. |
|