| |
| |
| |
David propheteert hier, onder sijn voorbeelt, van des Heeren Christi bitter ende geduldigh lijden, vyerigh bidden ende wonderbare verlossinge: voorts, van de afschaffinge der offerhanden des Ouden Testaments door Christi eenige offerhande, ende van de predicatie des Euangeliums in de Kercke der Ioden ende Heydenen, mitsgaders van de beschaemtheyt ende den ondergangh aller vyanden, ende de vreughde aller geloovigen, die sijn heyl beminnen, ende Godt daer over groot maken.
| |
1
DAvids Psalm: voor den Ga naar margenoot1 Oppersanghmeester.
| |
2
Ick hebbe den HEERE Ga naar margenoot2 lange verwacht; ende hy heeft Ga naar margenoot3 sich tot my geneyght, ende mijn geroep gehoort.
| |
3
Ende hy heeft my uyt eenen Ga naar margenoot4 ruyschenden kuyl, uyt Ga naar margenoot5 modderigh slijck opgehaelt; ende heeft mijne voeten op eenen rotzsteen gestelt, hy heeft mijne gangen vast gemaeckt.
| |
4
Ende hy heeft een Ga naar margenoot6 nieuw liedt in mijnen Ga naar margenoot7 mont gegeven, eenen lofsangh onsen Gode: vele sullen’t sien, ende vreesen, ende op den HEERE vertrouwen.
| |
5
Welgelucksaligh is de man, die den HEERE Ga naar margenoot8 tot sijn vertrouwen stelt; ende niet omsiet na de hoovaerdige, ende die tot Ga naar margenoot9 leugen afwijcken.
| |
6
Ghy, O HEERE, mijn Godt, hebt uwe wonderen, ende uwe Ga naar margenoot10 gedachten aen ons Ga naar margenoot11 vele gemaeckt; men kanse niet in ordre by u verhalen: sal ickse verkondigen ende uytspreken, soo zijnse Ga naar margenoot12 menighvuldiger dan dat ickse soude konnen vertellen.
| |
7
Ga naar margenoota Ga naar margenoot13 Ghy en hebt geenen Ga naar margenoot14 lust gehadt aen slacht-offer ende spijs-offer, ghy hebt my de Ga naar margenoot15 ooren doorboort: brand-offer noch sond-offer en hebt ghy niet ge-eyscht.[kolom]
| |
8
Doe seyd’ick, Siet Ga naar margenoot16 ick kome: in de Ga naar margenoot17 rolle des boecks is van my geschreven.
| |
9
Ick hebbe lust, O mijn Godt, om u Ga naar margenoot18 welbehagen te doen: ende Ga naar margenootb uwe wet is in het Ga naar margenoot19 midden mijns ingewants.
| |
10
Ick Ga naar margenoot20 boodschappe de Ga naar margenoot21 gerechtigheyt in de Ga naar margenootc groote Ga naar margenoot22 gemeynte; siet, mijne lippen en bedwing’ ick niet: HEERE, ghy weet het.
| |
11
Uwe gerechtigheyt bedeck’ ick niet in het midden mijns herten; uwe waerheyt ende u heyl spreeck ick uyt: uwe weldadigheyt ende uwe trouwe en verhele ick niet in de groote gemeynte.
| |
12
Ghy, O HEERE, sult uwe barmhertigheden van my niet onthouden: laet uwe weldadigheyt ende uwe trouwe my geduerighlick behoeden.
| |
13
Want Ga naar margenoot23 quaden tot sonder getal toe, hebben my omgeven, mijne Ga naar margenoot24 ongerechtigheden hebben my aengegrepen, Ga naar margenoot25 dat ick niet en hebbe konnen sien; sy zijn menighvuldiger dan de hayren mijns hoofts, ende mijn herte heeft my Ga naar margenoot26 verlaten.
| |
14
Ga naar margenoot27 Het behage u, HEERE, my te verlossen: HEERE, haest u tot mijner hulpe.
| |
15
Ga naar margenootd Laetse te samen beschaemt, ende schaemroot worden, die mijne Ga naar margenoot28 ziele soecken, om die te vernielen: laetse achterwaerts gedreven worden, ende te schande worden, die lust hebben aen mijn Ga naar margenoot29 quaet.
| |
16
Laetse Ga naar margenoot30 verwoestet worden tot loon Ga naar margenoot31 harer beschaminge, die van my seggen, Ga naar margenoot32 Ha, ha!
| |
17
Laet in u vrolick ende verblijdt zijn, alle die u soecken; laet de liefhebbers uwes heyls geduerighlick seggen, De HEERE zy Ga naar margenoot33 groot gemaeckt.
| |
18
Ick ben wel elendigh ende nootdruftigh, [maer] de Heere Ga naar margenoot34 denckt aen my: Ghy zijt mijne hulpe, ende mijn bevrijder; O mijn Godt, en Ga naar margenoot35 vertoeft niet.
|
-
margenoot3
- Ofte, [de oore] tot my geneyght: als Psalm 17.6.
-
margenoot4
- Hebr. kuyl, ofte, put des geruyschs, daer de wateren steedts opwellende ende opbobbelende bruysen, ende groot gedruys maken. Hy wil seggen, dat sijne perijckelen soo groot ende vele waren, datter menschelick geen uytkomen en was.
-
margenoot5
- Hebr. uyt slijck des modders. Vergelijckt Psal. 69.3. Ier. 38. versen 6, 10. item Iob cap. 30. op vers 19.
-
margenoot7
- My een nieuw liedt als selfs geleert, ende daer toe door sijnen Geest aengedreven. Vergelijckt Exod. 4. op vers 15. ende Deuter. 18. op vers 18. item Psal. 51. vers 17.
-
margenoot9
- D. valsche, afgodische, ydele, bedriegelicke hulpe, troost ende toeverlaet.
-
margenoot10
- Verstaet, gedachten des vredes, als Ierem. 29.11. Dat is, uwen raet van ons wel te doen hebt ghy door vele wonderlicke weldaden geopenbaert.
-
margenoot12
- Hebr. stercker, Te weten, in getal: alsoo vers 13.
-
margenoot13
- Dit zijn de woorden des Heeren Christi, dien David door den prophetischen geest hier aldus tot sijnen vader sprekende invoert. Siet Hebr. 10.5, 6, 7.
-
margenoot14
- Te weten, alsoo, dat ghy door die offerhanden uwe gerechtigheyt soudt laten genoegh geschieden, ende u met den sondigen mensche versoenen, want sulcks onmogelick was, Hebr. cap. 10. vers 4.
-
margenoot15
- Dat is, my tot uwen dienst verplicht, om het Middelaers-ampt op my te nemen, ende u volck van sonden te verlossen. Waer toe ghy my een lichaem bereyt hebt, om dat selve voor des volcks sonden op te offeren (als de Apostel dit verklaert met de woorden der Grieckscher oversettinge, Hebr. 10.5, 10.) de maniere van spreken is genomen dan de wijse onder de Ioden na Godts wet gebruyckt, in het verplichten van dienstknechten. Siet Exod. 21.6. Deut. 15.17.
-
margenoot16
- Ofte, ben gekomen. Met dese ende de volgende woorden verklaert de Heere Christus sijne gewillige gehoorsaemheyt om het Middelaers-ampt, hem van sijnen Vader opgeleyt, aen te nemen ende uyt te voeren. Siet Hebr. 10.10.
-
margenoot17
- Van het woord rolle, siet Ezra 6. op vers 2. Ier. 36. op vers 2. ende verstaet hier door, de boecken Mosis, in dewelcke verscheydene seer heerlicke prophetien van Christo gevonden worden, waer van de eerste gegeven is inden Paradijse, Gen. cap. 3. vers 15. ende volgens aen de Patriarchen, ende zijn voorts de Sacramenten, ende alle de offerhanden, voorbeeldingen op Christum geweest. Siet Luce cap. 24. vers 27. Hebr. c. 8. versen 5, 6. ende cap. 9. versen 8, 9. ende 10.1, etc.
-
margenoot18
- D. het gene u welbehaeghlick is. Siet Prov. 10. op vers 32. Psal. 143.10.
-
margenoot19
- D. ick betrachtse in mijn herte, ende ben gantsch vyerighlick genegen om die te volbrengen. Vergel. Psalm 37.31. ende onder vers 11.
-
margenoot20
- Ofte, Euangelizeere, hebbe ge-euangelizeert. ende soo in het volgende.
-
margenoot24
- Indien men dit van de sonden verstaet, soo spreeckt David dit voor sich selven, ende niet van den Heere Christo, die het onbevleckte Lam Godts, ende sonder sonde geweest is: hoewel hy andersins voor onse sonden, als borge heeft willen betalen. 2.Cor. 5.21. ende der selver straffe dragen, Iesa. 53.5, 6, 8, 10, 11. gelijck men het woort ongerechtigheden hier oock kan nemen voor straffen der ongerechtigheden. Siet Psalm 31. op vers 11. Alsoo is het voorgaende woort, quaden, oock genomen voor het quaet der straffe, Dat is, lijden, elende, etc.
-
margenoot25
- Anders, ende ick en hebse niet konnen oversien, te weten, van wegen de menighte.
-
margenoot27
- Vergelijckt de volgende verssen met Psalm 70.
-
margenoot31
- Dat is, tot een loon der beschaemtheyt, die sy my soecken aen te doen. Ofte, om der beschaemtheyt wille, ofte, van wegen de schaemte, die sy my soecken aen te doen. Anders, ten eynde dat sy beschaemt worden. Siet van het Hebreeusch woort, dat hier loon is overgesett, Psalm 19. op vers 12.
-
margenoot34
- Om my ter rechter tijt te helpen. Siet Genes. 8. op vers 1.
|