Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDavid uyt een groot perijckel wonderbaerlick verlost zijnde, vermaent alle geloovige, datse Godts goedigheyt, over hem ende alle de sijne, t’samen met hem willen betrachten ende roemen, in alle nooden hem aenroepen, ende betrouwen: Leerende wijders, dat het rechte middel van gelucksaligheyt zy, den Heere te vreesen, die alles bestierende, de godtloose verdelght, ende de sijne behoudt. | |
1[EEn Psalm] Davids: Ga naar margenoota Als hy sijn Ga naar margenoot1 gelaet verandert hadde voor het aengesichte van Ga naar margenoot2 Abimelech, die hem Ga naar margenoot3 wech joegh, dat hy doorgingh. | |
2Ga naar margenoot4 Aleph. Ick sal den HEERE Ga naar margenoot5 loven t’aller tijt; sijn lof sal geduerighlick in mijnen mont zijn. | |
3Beth. Mijne ziele sal haer roemen in den HEERE; de Ga naar margenoot6 sachtmoedige sullen het hooren, ende verblijdt zijn. | |
4Gimel. Maeckt den HEERE met my groot, ende laet ons sijnen naem te samen Ga naar margenoot7 verhoogen. | |
5Daleth. Ick hebbe den HEERE Ga naar margenoot8 gesocht, ende hy heeft my geantwoort, ende my uyt alle mijne Ga naar margenoot9 vreesen gereddet. | |
6He Vau. Ga naar margenoot10 Sy hebben op hem Ga naar margenoot11 gesien, ja [hem] als een waterstroom Ga naar margenoot12 aengeloopen; ende hare aengesichten en zijn niet schaemroot geworden. | |
7Zain. Ga naar margenoot13 Dese elendige riep, ende de HEERE hoorde; ende hy verloste hem uyt alle sijne benauwtheden. | |
8Cheth. De Ga naar margenoot14 Engel des HEEREN legert sich rontsom de gene, die hem vreesen, ende rucktse uyt. | |
9Teth. Ga naar margenoot15 Smaeckt, ende siet, dat de HEERE goet is: welgelucksaligh is de man, [die] op hem betrouwt. | |
10Jod. Ga naar margenoot16 Vreest den HEERE, ghy sijne heyligen; want die hem vreesen en hebben geen gebreck. | |
11Caph. Ga naar margenootb De jonge leeuwen Ga naar margenoot17 lijden armoede, ende hongeren; maer die den HEERE soecken hebben geen gebreck van eenigh goet. | |
12Lamed. Komet ghy Ga naar margenoot18 kinderen, hoort na my; Ick sal u des HEEREN vreese leeren.[kolom] | |
13Mem. Ga naar margenootc Ga naar margenoot19 Wie is de man, die lust heeft ten leven? die Ga naar margenoot20 dagen lief heeft, om Ga naar margenoot21 het goede te sien? | |
14Nun. Ga naar margenoot22 Bewaert uwe tonge van het quade, ende uwe lippen van bedrogh te spreken. | |
15Samech. Wijckt af van het quade, ende doet het goede; soeckt de vrede ende Ga naar margenootd jaeghtse na. | |
16Ajin. Ga naar margenoote Ga naar margenoot23 De oogen des HEEREN zijn op de rechtveerdige; ende sijne ooren tot haer geroep. | |
17Pe. Het Ga naar margenoot24 aengesichte des HEEREN is tegen de gene die quaet doen; om hare gedachtenisse van der aerden uyt te roeijen. | |
18Tsade. Ga naar margenoot25 Sy roepen, ende de HEERE hoort; ende hy redtse uyt alle hare benauwtheden. | |
19Koph. Ga naar margenootf De HEERE is na by de Ga naar margenoot26 gebrokene van herten; ende hy behoudt de Ga naar margenoot27 verslagene van geeste. | |
20Resch. Ga naar margenootg Ga naar margenoot28 Vele zijn de tegenspoeden des rechtveerdigen; maer uyt alle die reddet hem de HEERE. | |
22Thau. De boosheyt sal den godtloosen dooden; ende die den rechtveerdigen haten, sullen Ga naar margenoot29 schuldigh verklaert worden. | |
23De HEERE verlost de ziele sijner knechten; ende alle die op hem betrouwen, en sullen niet schuldigh verklaert worden. |
|