Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDavid beschrijft de uyterste verdorventheyt ende boosheyt sijner vyanden in ’t bysonder, ende aller natuerlicker menschen in’t gemeyn, straft ende dreyghtse: verlanght na Godts heyl, bysonderlick door den Messia, waer over hy in den geest verheught is. | |
1[EEn Psalm] Davids, voor den Ga naar margenoot1 Oppersanghmeester. Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 De Ga naar margenoot3 dwaes Ga naar margenoot4 seyt in sijn herte; Daer en is geen Godt: Sy Ga naar margenoot5 verderven ’t, Ga naar margenoot6 sy maken het grouwelick [met haer] werck, Ga naar margenootb daer is niemant, die goet doet. | |
2De HEERE heeft uyt den hemel Ga naar margenoot7 neder gesien op de menschen kinderen, om te sien, of yemant verstandigh ware, die Godt Ga naar margenoot8 sochte. | |
3Ga naar margenoot9 Sy zijn alle afgeweken, t’samen zijnse Ga naar margenoot10 stinckende geworden, daer is niemant die goet doet; oock niet een. | |
4Ga naar margenoot11 Hebben dan alle werckers der ongerechtigheyt geene kennisse, die mijn Ga naar margenoot12 volck op eten, [als of] sy broot aten? Ga naar margenoot13 Sy en roepen den HEERE niet aen. | |
5Ga naar margenoot14 Aldaer zijn sy met vervaertheyt vervaert; want Godt is Ga naar margenoot15 by het geslachte des rechtveerdigen. | |
6Ghylieden Ga naar margenoot16 beschaemt den raet des elendigen, om dat de HEERE sijn toevlucht is. | |
7Ga naar margenoot17 Och dat Israëls verlossinge uyt Zion [quame!] Als de HEERE de Ga naar margenoot18 ge-[kolom]vangene sijns volcks sal doen weder keeren, [dan] sal sich Ga naar margenoot19 Iacob verheugen, Israël sal verblijdt zijn. |
|