Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijElihu spreeckt noch van andere groote wercken Godts, als van den donder, blicksem, sneeuw, regen, wint, vorst, wolcken, vers 1, etc. Door dese, ende andere dingen vermaent hy Iob de hooge, ende schrickelicke Majesteyt Godts te vereeren, ende der menschen onwetentheyt, onvermogen, ende ydelheyt te belijden, 14. | |
1OOck beeft Ga naar margenoot1 hier over mijn herte, ende Ga naar margenoot2 springht op uyt sijne plaetse. | |
2Ga naar margenoot3 Hooret met aendacht Ga naar margenoota de beweginge Ga naar margenoot4 sijner stemme, ende het Ga naar margenoot5 geluyt, Ga naar margenoot6 [dat] uyt sijnen monde uytgaet. | |
3Ga naar margenoot7 Dat sendt Ga naar margenoot8 hy recht uyt onder den gantschen hemel, ende Ga naar margenoot9 sijn licht over de Ga naar margenoot10 eynden der aerde. | |
4Ga naar margenoot11 Daer na brult hy met Ga naar margenoot12 de stemme, hy dondert met de stemme sijner hooghheyt, ende en vertreckt Ga naar margenoot13 die dingen niet, als sijne stemme sal gehoort worden. | |
5Godt dondert met sijne stemme seer wonderlick: Ga naar margenootb hy doet groote dingen, ende wy en begrijpense niet. | |
6Ga naar margenootc Want hy Ga naar margenoot14 seyt tot de sneeuw, Weest op de aerde, ende [tot] Ga naar margenoot15 den plasregen des regens; dan isser de Ga naar margenoot16 plasregen sijner stercke regenen. | |
7Ga naar margenoot17 [Dan] Ga naar margenoot18 zegelt hy de hant Ga naar margenoot19 van yeder mensche toe, op dat hy Ga naar margenoot20 kenne alle de lieden sijnes wercks. | |
8Ga naar margenoot21 Ende het gedierte gaet in Ga naar margenoot22 loerplaetsen, Ga naar margenoot23 ende blijft in sijne holen. | |
9Uyt de Ga naar margenoot24 binnenkamer komt de wervelwint, ende van de Ga naar margenoot25 verstroyende [winden] de koude. | |
10Ga naar margenootd Door Ga naar margenoot26 [sijn] geblaes geeft Godt de vorst; so dat de Ga naar margenoot27 breede wateren verstijft worden. | |
11Oock vermoeyt hy de dicke wolcke Ga naar margenoot28 [door] klaerheyt: hy verstroyt Ga naar margenoot29 de wolcke sijnes lichts. | |
12Ga naar margenoot30 Die keert haer dan na sijnen Ga naar margenoot31 wijsen raet Ga naar margenoot32 [door] ommegangen, Ga naar margenoot33 datse doen, al dat hyse Ga naar margenoot34 gebiedt Ga naar margenoot35 op het vlacke der werelt, op der aerde. | |
13’t Zy dat hy Ga naar margenoot36 die tot Ga naar margenoote eene Ga naar margenoot37 roede, ofte tot Ga naar margenoot38 sijn lant, ofte tot Ga naar margenoot39 weldadigheyt Ga naar margenoot40 beschickt. | |
14Neemt dit, ô Iob, ter ooren: staet, ende aenmerckt de wonderen Godts. | |
15Weet ghy wanneer Godt over Ga naar margenoot41 deselve Ga naar margenoot42 order stelt; ende het Ga naar margenoot43 licht sijner wolcke laet schijnen? | |
16Hebt ghy wetenschap van de Ga naar margenoot44 opwegingen der dicke wolcken; de wonderheden Ga naar margenoot45 des genen, die volmaeckt is in wetenschappen? | |
17Ga naar margenoot46 Hoe uwe kleederen warm worden, als Ga naar margenoot47 hy de aerde Ga naar margenoot48 stille maeckt Ga naar margenoot49 uyt den Zuyden? | |
18Ga naar margenootf Hebt ghy Ga naar margenoot50 met hem de hemelen uytgespannen; die Ga naar margenoot51 vast zijn, Ga naar margenoot52 als een gegoten spiegel? | |
19Onderricht ons wat wy Ga naar margenoot53 hem seggen sullen: [want] wy en sullen niets Ga naar margenoot54 ordentelick voorstellen konnen van wegen Ga naar margenoot55 de duysternisse. | |
20Sal’t Ga naar margenoot56 hem vertelt worden, als ick Ga naar margenoot57 [soo] soude spreken? Ga naar margenoot58 denckt yemant Ga naar margenoot59 [dat]? gewisselick hy sal Ga naar margenoot60 verslonden worden. | |
21Ende nu en siet men het Ga naar margenoot61 licht niet, [als’t] helder is in den hemel, als de wint doorgaet, ende Ga naar margenoot62 dien suyvert: | |
[Folio 235v]
| |
22[Als] van het Ga naar margenoot63 Noorden Ga naar margenoot64 het gout Ga naar margenoot65 komt: [maer] by Godt is eene Ga naar margenoot66 vreeselicke majesteyt. | |
23Den Almachtigen, dien en konnen wy niet uytvinden; hy is Ga naar margenootg groot van kracht: Ga naar margenoot67 doch [door] gerichte, ende groote gerechtigheyt en verdruckt hy niet. | |
24Daerom vreesen hem de lieden: Ga naar margenoot68 hy en siet geene Ga naar margenoot69 wijse van herten aen. |
|