Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijElihu gaet voort om Godts gerechtigheyt te bewijsen, vers 1, etc. dit doet hy door het verhael van andere eygenschappen, ende wercken Godes, 5. item van het eynde der selver, 9. hy eygent dit verhael op de sake van Iob, 16. den welcken hy bestraft, ende dreyght met Godts toorn, 17. vermaent tot bekeeringe, 20. ende tot grootmakinge van Godts wercken, 24. welcker eenige hy voordraeght, 27. | |
1ELihu gingh noch voort, ende seyde: | |
2Verbeydt my een weynigh, ende ick sal u aenwijsen, datter noch Ga naar margenoot1 redenen voor Godt zijn. | |
3Ick sal mijn gevoelen Ga naar margenoot2 van verren ophalen; ende mijnen Ga naar margenoot3 Schepper gerechtigheyt Ga naar margenoot4 toewijsen. | |
4Want voorwaer mijne woorden en sullen geene valscheyt zijn: Ga naar margenoot5 een die oprecht is van gevoelen, is by u. | |
5Ga naar margenoota Siet, Ga naar margenoot6 Godt is geweldigh, nochtans Ga naar margenoot7 en versmaet hy niet: geweldigh is hy in kracht Ga naar margenoot8 des herten. | |
6Hy en laet den godtloosen Ga naar margenoot9 niet leven: ende het recht der elendigen Ga naar margenoot10 beschickt hy. | |
7Ga naar margenootb Hy en onttreckt sijne oogen niet van den rechtveerdigen, maer met den Koningen Ga naar margenoot11 zijnse in den throon: Ga naar margenootc daer set hyse voor altoos, ende sy worden verheven. | |
8Ende soose gebonden zijnde Ga naar margenoot12 in boeijen, vast gehouden worden met banden Ga naar margenoot13 der elende; | |
9Dan geeft hy hen haer Ga naar margenoot14 werck Ga naar margenoot15 te kennen; ende hare overtredingen, Ga naar margenoot16 om datse de overhant genomen hebben. | |
10Ende hy Ga naar margenoot17 openbaert’et [voor] haerlieder oore ter tucht; ende Ga naar margenoot18 seyt, datse hen van de ongerechtigheyt bekeeren souden. | |
11Indiense hooren, ende [hem] dienen, soo sullen sy hare dagen eyndigen in’t Ga naar margenoot19 goede, ende hare jaren in Ga naar margenoot20 lieflickheden. | |
12Maer soose niet en hooren, Ga naar margenoot21 soo gaen sy door het sweert door: ende sy geven den geest Ga naar margenoot22 sonder kennisse. | |
13Ende Ga naar margenoot23 die met het herte huychelachtigh zijn, Ga naar margenoot24 leggen toorn op: sy en Ga naar margenoot25 roepen niet, als Ga naar margenoot26 hyse gebonden heeft. | |
14Ga naar margenootd Ga naar margenoot27 Hare ziele sal in der jonckheyt sterven; ende haer leven onder de Ga naar margenoot28 schantjongers. | |
15Ga naar margenoot29 Hy sal den elendigen in sijn elende vry maken, ende in de onderdruckinge Ga naar margenoot30 sal hy’t [voor] haerlieder oore openbaren. | |
16Alsoo soude hy oock u afgekeert hebben van den Ga naar margenoot31 mont des anghstes, [tot] de Ga naar margenoot32 ruymte, onder dewelcke Ga naar margenoot33 geene benauwinge soude geweest zijn: ende Ga naar margenoot34 Ga naar margenoote het gerichte uwer tafel soude vol Ga naar margenoot35 vettigheyts geweest zijn. | |
17Maer ghy hebt het Ga naar margenoot36 gerichte des godtloosen vervult: het gerichte, ende het recht Ga naar margenoot37 houden [u] vast. | |
18Om dat’er Ga naar margenoot38 grimmigheyt is; [wacht u], dat hy u misschien niet met Ga naar margenoot39 eenen klop wech en stoote: soo dat u een groot rantsoen Ga naar margenoot40 daer niet en soude afbrengen. | |
19Soude hy uwen rijckdom achten, Ga naar margenoot41 [dat ghy] niet in benauwtheyt en soudt zijn; ofte eenige Ga naar margenoot42 versterckingen van kracht? | |
20Ga naar margenoot43 En haeckt niet na Ga naar margenoot44 dien nacht, [als] de volckeren van hare plaetse Ga naar margenoot45 opgenomen worden. | |
21Wacht u, en wendt u niet tot Ga naar margenoot46 ongerechtigheyt: Ga naar margenoot47 overmits ghyse in desen verkoren hebt, uyt oorsake van de Ga naar margenoot48 elende. | |
22Siet, Godt Ga naar margenoot49 verhooght door sijne kracht: wie is een leeraer, Ga naar margenoot50 gelijck hy? | |
23Ga naar margenootf Wie heeft hem Ga naar margenoot51 gestelt over sijnen wegh? ofte wie heeft geseyt, Ga naar margenootg Ghy hebt onrecht gedaen? | |
24Gedenckt, dat ghy sijn werck Ga naar margenoot52 groot maeckt, ’t welck de lieden Ga naar margenoot53 aenschouwen. | |
25Ga naar margenoot54 Alle menschen sien het aen: de mensche schouwt [het] Ga naar margenoot55 van verre. | |
26Siet, Godt is Ga naar margenoot56 groot, ende Ga naar margenoot57 wy en begrijpen’t niet: Ga naar margenooth daer en is oock geene Ga naar margenoot58 ondersoeckinge van ’t getal sijner jaren. | |
[Folio 235r]
| |
27Ga naar margenoot59 Want hy treckt de druppelen Ga naar margenoot60 der wateren op: die den regen Ga naar margenoot61 na sijnen damp uytgieten: | |
28Ga naar margenoot62 Welcken de wolcken uytgieten, [ende] afdruypen over den mensche overvloedelick. | |
29Kan men oock verstaen de Ga naar margenoot63 uytbreydingen der wolcken, [ende] de krakingen Ga naar margenoot64 sijner hutte? | |
30Siet, Ga naar margenoot65 hy breydt over Ga naar margenoot66 hem sijn Ga naar margenoot67 licht uyt; ende de Ga naar margenoot68 wortelen der zee bedeckt hy. | |
31Ga naar margenooti Want Ga naar margenoot69 daer door richt hy de volckeren: hy geeft spijse ten overvloede. | |
32Met Ga naar margenoot70 handen bedeckt Ga naar margenoot71 hy het Ga naar margenoot72 licht: ende Ga naar margenoot73 doet aen het selve verbodt door Ga naar margenoot74 de gene, die tusschen door komt. | |
33Ga naar margenoot75 Daer van Ga naar margenoot76 verkondight Ga naar margenoot77 sijn geklater, [ende] Ga naar margenoot78 het vee; oock Ga naar margenoot79 van den opgaenden [damp.] |
|