Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIob, ende sijne drie vrienden houden op te spreken, vers 1. daer over is Elihu vertoornt, 2. hy vanght aen te spreken met verklaringe van de redenen, die hem beweeghden, 6. toont sijnen yver, die hy daer toe hadde, 17. wenschende na behooren sich daer in te dragen, 21. | |
1DOe hielden die Ga naar margenoot1 drie mannen op, van Iob te antwoorden: dewijle hy Ga naar margenoot2 in sijne oogen rechtveerdigh was. | |
2Soo Ga naar margenoot3 ontstack de toorn van Elihu de sone van Baracheël de Ga naar margenoot4 Buziter van het geslachte Ga naar margenoot5 Rams: tegen Iob wert sijn toorn onsteken; om dat hy sijne Ga naar margenoot6 ziele Ga naar margenoot7 meer rechtveerdighde dan Godt: | |
3Sijn toorn ontstack oock tegen sijne drie vrienden, om datse Ga naar margenoot8 geene antwoorde vindende, nochtans Iob Ga naar margenoot9 verdoemden. | |
4Doch Elihu hadde gewacht Ga naar margenoot10 op Iob Ga naar margenoot11 in’t spreken; om Ga naar margenoot12 datse ouder van dagen waren, dan hy. | |
5Als dan Elihu sagh, datter geene antwoorde en was in de mont van die drie mannen, ontstack sijn toorn. | |
[Folio 233r]
| |
6Hierom antwoordde Elihu de sone van Baracheël de Buziter, ende seyde; Ick ben Ga naar margenoot13 minder van dagen, maer ghylieden zijt Ga naar margenoota stock-oude: daerom hebbe ick geschroomt, ende gevreest u-lieden mijn gevoelen te vertoonen. | |
7Ga naar margenoot14 Ick seyde, Laet Ga naar margenoot15 de dagen spreken, ende de veelheyt der jaren wijsheyt te kennen geven. | |
8Ga naar margenootb Sekerlick Ga naar margenoot16 de Geest die in den mensche is, ende de inblasinge des Almachtigen, Ga naar margenoot17 maeckt haerlieden verstandigh. | |
9Ga naar margenootc De Ga naar margenoot18 groote en zijn niet wijs, ende de oude en verstaen het recht [niet.] | |
10Daerom segge ick, Ga naar margenoot19 Hoort na my; Ga naar margenoot20 ick sal mijn gevoelen oock vertoonen. | |
11Siet, ick hebbe gewacht Ga naar margenoot21 op u-lieder woorden: ick hebbe de oore gewendt Ga naar margenoot22 tot u-lieder aenmerckingen, tot dat ghy Ga naar margenoot23 redenen uytgesocht haddet. | |
12Als ick nu acht op u gegeven hebbe, siet, daer en is niemant, die Iob overrede; die uyt u-lieden sijne redenen beantwoorde: | |
13Ga naar margenoot24 Op dat ghy niet en segget, Wy hebben Ga naar margenoot25 de wijsheyt gevonden; Godt heeft hem neder gestooten, Ga naar margenoot26 geen mensche. | |
14Nu en heeft Ga naar margenoot27 hy tegen my geene woorden gericht, ende met Ga naar margenoot28 u-lieder woorden en sal ick hem niet beantwoorden. | |
15Ga naar margenoot29 Sy zijn ontset, sy en antwoorden Ga naar margenoot30 niet meer: sy hebben de woorden van sich Ga naar margenoot31 versett. | |
16Ick hebbe dan Ga naar margenoot32 gewacht, maer sy en spreken niet: want sy staen stille; sy en antwoorden niet meer: | |
18Want ick ben der woorden vol: Ga naar margenoot34 de geest mijnes Ga naar margenoot35 buycks benauwt my. | |
19Siet, Ga naar margenoot36 mijn buyck is als de wijn, [die] niet geopent en is: gelijck nieuwe Ga naar margenoot37 ledersacken soude hy bersten. | |
20Ick sal spreken, op dat ick Ga naar margenoot38 voor my lucht krijge: ick sal mijne lippen openen, ende sal antwoorden. | |
21Och! dat ick Ga naar margenoot39 niemants aengesichte aen en neme, ende tot den mensche Ga naar margenoot40 geene bynamen en gebruycke. | |
22Want ick en weet geene bynamen te gebruycken: in korten Ga naar margenoot41 soude mijn Ga naar margenoot42 Maker my Ga naar margenoot43 wech nemen. |
|