Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIob wenschende in sijnen eersten staet herstelt te werden, verklaert hoe gelucksaligh deselve geweest zy door des Heeren gunste, ende zegen, vers 1, etc. ende hoe seer hy daer in van allen ge-eert, ende aengesien was, 7. uyt oorsake van sijne vroomigheyt, ende deughtsaemheyt, 12. hy verhaelt oock hoedanigh sijne hope daer in was, 18. mitsgaders sijnen gestadigen opgangh in rijckdom, 19. item in eere, ende aensien, 20. | |
2Ga naar margenoot2 Och of ick ware gelijck in de voorige maenden; gelijck Ga naar margenoot3 in de dagen, [doe] Godt my bewaerde. | |
3Doe hy Ga naar margenoot4 sijne lampe dede schijnen over mijn hooft; [ende] ick Ga naar margenoot5 by sijn licht Ga naar margenoot6 de duysternisse doorwandelde: | |
4Gelijck als ick was in de dagen mijner Ga naar margenoot7 jonckheyt, doe Godts Ga naar margenoot8 verborgentheyt over mijne tente was: | |
5Doe de Almachtige noch Ga naar margenoot9 met my was, [ende] mijne Ga naar margenoot10 jongers rontom my: | |
[Folio 231v]
| |
ter: ende de rotze by my Ga naar margenoot12 oly-beken uytgoot: | |
7Doe ick uytgingh na de Ga naar margenoot13 poorte door de stadt, [doe] ick mijnen Ga naar margenoot14 stoel op de Ga naar margenoot15 strate liet bereyden. | |
8De jongers sagen my, ende Ga naar margenoot16 verstaken sich: ende de stock-oude Ga naar margenoot17 resen op, [ende] stonden. | |
9De Overste Ga naar margenoot18 hielden de woorden in: ende Ga naar margenoot19 leyden de hant op haren mont. | |
10De stemme der Vorsten verstack haer: ende Ga naar margenoot20 hare tonge kleefde aen haer gehemelte. | |
11Als een oore [my] hoorde, soo hieldt sy my gelucksaligh: als [my] een ooge sagh, soo getuychdese Ga naar margenoot21 van my. | |
12Ga naar margenoota Want ick bevrijdde den elendigen, die riep: ende den weese, ende die geenen helper en hadde. | |
13Ga naar margenoot22 De zegen des genen, die Ga naar margenoot23 verloren gingh, quam op my: ende het herte der weduwe dede ick Ga naar margenoot24 vrolick singen. | |
14Ga naar margenootb Ga naar margenoot25 Ick bekleedde my met gerechtigheyt, ende Ga naar margenoot26 sy bekleedde my: mijn Ga naar margenoot27 oordeel was als een mantel, ende vorstelicke hoedt. | |
16Ick was den nootdruftigen een vader: ende het geschil [dat] ick niet en wiste, Ga naar margenoot29 dat ondersocht ick. | |
17Ende ick verbrack Ga naar margenoot30 de backtanden des verkeerden; ende wierp den roof uyt sijne tanden. | |
18Ende ick seyde; Ick sal in Ga naar margenoot31 mijnen nest Ga naar margenoot32 den geest geven: ende ick sal de dagen vermenighvuldigen, Ga naar margenoot33 als het zant. | |
19Mijn Ga naar margenoot34 wortel was Ga naar margenoot35 uytgebreydt aen het water: ende dauw vernachtede op mijnen tack. | |
20Mijne Ga naar margenoot36 heerlickheyt Ga naar margenoot37 was nieuwe by my: ende Ga naar margenoot38 mijn boge veranderde sich in mijne hant. | |
21Sy hoorden my toe, ende wachteden; ende swegen op mijnen raet. | |
22Na mijn woort en Ga naar margenoot39 spraken sy niet weder: ende Ga naar margenoot40 mijn reden druppede op hen. | |
23Want sy wachteden na my, gelijck Ga naar margenoot41 [na] den regen: ende sperreden haren mont op, [als] na den Ga naar margenoot42 spaden regen. | |
24Ga naar margenoot43 Lacchede ick hen toe, sy en Ga naar margenoot44 geloofden’t niet: ende Ga naar margenoot45 het licht mijnes aengesichts en deden sy niet neder vallen. | |
25Ga naar margenoot46 Verkoos ick haren wegh, soo sat ick Ga naar margenoot47 boven aen, ende woonde Ga naar margenoot48 als een Koningh onder de benden, als een die treurige vertroost. |
|