Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijNehemia hanght de deuren der stadtpoorten op, bestelt de dienaers des tempels, ende goede wacht aen de stadtpoorten, ende door de gantsche stadt, vers 1, etc. bedenckt, door Godts ingeven, middel, om Ierusalem met genoeghsame inwoonders te versien, ende in goede ordre te brengen, waer toe hy goet vindt voor eerst al het volck te versamelen, ende te oversien het geslacht-register der gener, die met Zerubbabel waren opgetogen uyt de gevangenisse, het welcke hy vindt, ende hier wederhaelt, 4. Vrywillige gaven der Oversten ende des volcks, 70. | |
1VOorts geschiedde het als de muer gebouwt was, dat ick de Ga naar margenoot1 deuren op-richtede, ende de Poortiers, ende de Sangers, ende de Leviten werden Ga naar margenoot2 bestelt; | |
2Ende ick gaf bevel mijnen broeder Hanani, ende Hananja den Oversten van de burcht Ga naar margenoot3 te Ierusalem, want hy was Ga naar margenoot4 als een man van getrouwigheyt, ende Godtvreesende boven velen. | |
3Ende ick seyde tot hen; Laet de poorten van Ierusalem niet geopent worden, tot dat de Ga naar margenoot5 sonne heet wort, ende terwijlen Ga naar margenoot6 sy daer bystaen, laetse de deuren Ga naar margenoot7 sluyten, betast ghyse dan: Ende dat men wachten sette, inwoonders van Ierusalem, een yegelick op sijne wacht, ende een yegelick tegen sijn huys over. | |
[Folio 211v\Geslacht-register.]
| |
daer Ga naar margenoot9 binnen: ende de huysen en waren Ga naar margenoot10 niet gebouwt. | |
5Soo gaf mijn Godt in mijn herte, dat ick de Ga naar margenoot11 Edelen, ende de Overheden, ende het volck Ga naar margenoot12 versamelde om de Ga naar margenoot13 geslachten te reeckenen: Ende ick vondt het Ga naar margenoot14 geslacht-register der gener, die in het Ga naar margenoot15 eerste waren opgetogen, ende vondt daer in geschreven [aldus:] | |
6Ga naar margenoota Ga naar margenoot16 Dit zijn de kinderen van dat lantschap, die optogen uyt de gevangenisse, der wechgevoerden, die Nebucadnezar, Koningh van Babel, wech gevoert hadde; ende [die] weder gekeert zijn na Ierusalem ende na Iuda, een yegelick tot sijne stadt: | |
7Dewelcke quamen met Zerubbabel, Iesua, Nehemja, Azarja, Raamja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehum [ende] Baëna. [Dit] is het getal der mannen van den volcke Israëls: | |
8De kinderen van Parhos waren twee duysent, hondert ende twee ende seventigh. | |
9De kinderen van Sephatja, drie hondert, twee ende seventigh. | |
10De kinderen Arachs, ses hondert, twee ende vijftigh. | |
11De kinderen Pahath-Moabs, van de kinderen Iesua ende Ioabs; twee duysent, ende acht hondert, [ende] achtien. | |
12De kinderen Elams, duysent, twee hondert, vier ende vijftigh. | |
13De kinderen van Zatthu, acht hondert, vijf ende veertigh. | |
14De kinderen van Zaccai, seven hondert, ende sestigh. | |
15De kinderen van Binnui, ses hondert, acht ende veertigh. | |
16De kinderen van Bebai, ses hondert, acht ende twintigh. | |
17De kinderen van Azgad, twee duysent, drie hondert, twee ende twintigh. | |
18De kinderen Adonikams, ses hondert, seven ende sestigh. | |
19De kinderen van Bigvai, twee duysent, seven ende sestigh. | |
20De kinderen van Adin, ses hondert, vijf ende vijftigh. | |
21De kinderen Aters, van Hizkia, acht ende negentigh. | |
22De kinderen Hasums, drie hondert, acht ende twintigh. | |
23De kinderen van Bezai, drie hondert, vier ende twintigh. | |
24De kinderen Hariphs, hondert [ende] twaelf. | |
25De kinderen van Gibeon, vijf ende negentigh. | |
26De mannen van Beth-lehem ende Netopha, hondert, acht ende tachtentigh. | |
27De mannen van Anathoth, hondert, acht ende twintigh. | |
28De mannen van Beth-Azmaveth, twee ende veertigh. | |
29De mannen van Kirjat-Iearim, Cephira, ende Beëroth, seven hondert, drie ende veertigh. | |
30De mannen van Rama ende Gaba, ses hondert, een ende twintigh. | |
31De mannen van Michmas, hondert, ende twee ende twintigh. | |
32De mannen van Beth-el ende Ai, hondert, drie ende twintigh. | |
33De mannen van ’t ander Nebo, twee ende vijftigh. | |
34De kinderen des anderen Elams, duysent, twee hondert, vier ende vijftigh. | |
35De kinderen Harims, drie hondert, ende twintigh. | |
36De kinderen van Iericho, drie hondert, vijf ende veertigh. | |
37De kinderen van Lod, Hadid ende [kolom] Ono, seven hondert, ende een ende twintigh. | |
38De kinderen van Senaa, drie duysent, negen hondert, ende dertigh. | |
39De Priesters: De kinderen van Iedaja, van den huyse Iesua, negen hondert, drie ende seventigh. | |
40De kinderen Immers, duysent, twee ende vijftigh. | |
41De kinderen Pashurs, duysent, twee hondert, seven ende veertigh. | |
42De kinderen Harims, duysent [ende] seventien. | |
43De Leviten: De kinderen van Iesua, van Kadmiël, van de kinderen Hodeva, vier ende seventigh. | |
44De Sangers: De kinderen Asaphs, hondert, acht ende veertigh. | |
45De Poortiers; De kinderen Sallums, de kinderen Aters, de kinderen Talmons, de kinderen Hakubs, de kinderen van Hattita, de kinderen van Sobai, hondert, acht ende dertigh. | |
46De Nethinim: De kinderen van Ziha, de kinderen van Hasupha, de kinderen van Tabbaoth, | |
47De kinderen van Keros, de kinderen van Sia, de kinderen van Padon, | |
48De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Salmai, | |
49De kinderen Hanans, de kinderen Giddels, de kinderen Gahars, | |
50De kinderen van Reaja, de kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda, | |
51De kinderen Gazzams, de kinderen van Uzza, de kinderen van Paseah, | |
53De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakupha, de kinderen van Harhur, | |
54De kinderen van Bazlith, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa, | |
55De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah, | |
56De kinderen van Nesiah, de kinderen van Hatipha. | |
57De kinderen der knechten van Salomo: De kinderen van Sotai, de kinderen van Sophereth, de kinderen van Perida, | |
58De kinderen van Iaëla, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel, | |
59De kinderen van Sephatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochereth van Zebaim, de kinderen van Amon. | |
60Alle de Nethinim, ende de kinderen der knechten van Salomo, waren drie hondert, twee ende negentigh. | |
61Oock togen dese op van Thelmelah, Thelharsa; Cherub, Addon, ende Immer: Maer sy en konden harer vaderen huys, noch haer zaet niet toonen of sy uyt Israël waren. | |
62De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, ses hondert, twee ende veertigh. | |
63Ende van de Priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz: de kinderen van Barzillai, die eene vrouwe van de dochteren Barzillai des Gileaditers genomen hadde, ende na haren naem genoemt was. | |
64Dese sochten haer geschrift, willende haer geslachte reeckenen, maer het en wert niet gevonden: Daerom werden sy als onreyne van het Priesterdom geweert. | |
65Ende Hattirsatha seyde tot hen, dat sy van de Ga naar margenoot18 heylighste dingen niet souden eten: tot datter een Priester stonde met Urim ende Thummim. | |
66Dese gantsche gemeynte te samen, | |
[Folio 212r\Wetboeck gelesen, etc.]
| |
was twee ende veertigh duysent, drie hondert ende sestigh. | |
67Behalven hare knechten ende hare maeghden, die waren seven duysent, drie hondert, seven ende dertigh: Ende sy hadden twee hondert, ende vijf ende veertigh Sangers ende Sangerssen. | |
68Hare peerden seven hondert, ses ende dertigh: hare muylen, twee hondert, vijf ende veertigh: | |
69Kemelen, vier hondert, vijf ende dertigh: Ezelen, ses duysent, seven hondert, ende twintigh. | |
70Ga naar margenoot19 Een deel nu van de Hoofden der vaderen gaven tot het werck: Ga naar margenoot20 Hattirsatha gaf ten schatte, aen gout, duysent Ga naar margenoot21 drachmen, vijftigh sprenghbeckens, vijf hondert ende dertigh Priesterrocken. | |
71Ende [andere] van de Hoofden der vaderen gaven ten schatte des wercks, aen gout, twintigh duysent drachmen, ende aen silver, twee duysent, ende twee hondert ponden. | |
72Ende dat de overige des volcks gaven, was aen gout, twintigh duysent drachmen, ende aen silver twee duysent mijnen: ende seven ende sestigh Priesterrocken. | |
73Ende de Priesters, ende de Leviten, ende de Poortiers, ende de Sangers, ende [sommige] van Ga naar margenoot22 den volcke, ende de Nethinim, ende gantsch Ga naar margenoot23 Israël woonden in hare steden. |
|