Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijVan wat persoonen, ende in wat ordre de mueren ende poorten van Ierusalem gebouwt zijn. | |
1Ga naar margenoot1 ENde Ga naar margenoot2 Eljasib de Hoogepriester maeckte sich op met sijne Ga naar margenoot3 broederen de Priesteren, ende sy bouwden de Ga naar margenoot4 schaeps-poorte; sy Ga naar margenoot5 heylichdense, ende Ga naar margenoot6 richteden hare deuren op: ja sy heylighdense tot aen den toren Ga naar margenoot7 Mea, tot aen den toren Ga naar margenoot8 Hananeël. | |
2Ende aen sijne Ga naar margenoot9 hant bouwden de mannen van Iericho: oock bouwde aen sijne hant Zacchur, de sone van Imri. | |
3De vischpoorte nu, bouwden de kinderen van Ga naar margenoot10 Senaa: die solderdense, ende Ga naar margenoot11 richteden hare deuren op, [met] hare sloten ende hare grendelen. | |
4Ende aen hare hant Ga naar margenoot12 verbeterde Meremoth de sone Uria, des soons Ga naar margenoot13 Koz, ende aen Ga naar margenoot14 hare hant verbeterde Mesullam de sone Berechja, des soons Mesesabeël: ende aen hare hant verbeterde Zadok, sone van Baëna. | |
5Voorts aen hare hant verbeterden de Ga naar margenoot15 Thekoïten: maer hare Voortreffelicke en Ga naar margenoot16 brachten haren hals niet ten Ga naar margenoot17 dienste Ga naar margenoot18 hares Heeren. | |
6Ende de oude poorte verbeterden Iojada, de sone van Paseah, ende Mesullam de sone van Besodja: dese solderdense, ende richteden hare deuren op, met hare sloten, ende hare grendelen. | |
7Ende aen hare hant verbeterden Melatja de Gibeoniter, ende Iadon de Meronothiter, de mannen van Ga naar margenoot19 Gibeon ende van Mizpa: tot aen den Ga naar margenoot20 stoel des Lantvooghts aen dese zijde Ga naar margenoot21 der riviere. | |
8Aen sijne hant verbeterde Uziël de sone van Harhoja, [een] der goutsmeden, ende aen sijne hant verbeterde Hananja, de sone Ga naar margenoot22 van een der Apothekers: Ende sy Ga naar margenoot23 lieten Ierusalem tot aen den breeden muer. | |
9Ende aen hare hant verbeterde Re- | |
[Folio 210r\Jerusalems mueren en poorten ge--bouwt.]
| |
phaja, de sone van Hur, Overste des Ga naar margenoot24 halven deels van Ierusalem. | |
10Voorts aen hare hant verbeterde Iedaja de sone van Harumaph, ende tegen over sijn huys: ende aen sijne hant verbeterde Hattus de sone van Hasabneja. | |
11Ga naar margenoot25 De andere mate verbeterde Malchia de sone van Harim, ende Hasub de sone van Pahat-Moab: daer toe den Ga naar margenoot26 back-ovens toren. | |
12Ende aen sijne hant verbeterde Sallum de sone van Ga naar margenoot27 Lohes, Overste des [anderen] halven deels van Ierusalem: hy ende sijne dochteren. | |
13De dalpoorte verbeterde Hanun, ende de inwoonders van Zanoah, die bouwdense, ende richteden hare deuren op, [met] hare sloten ende hare grendelen: daer toe duysent ellen aen den muer, tot aen de Ga naar margenoot28 mistpoorte. | |
14De mistpoorte nu verbeterde Malchia de sone van Rechab, Overste des deels Ga naar margenoot29 Beth-Cherem: hy bouwdese, ende richtede hare deuren op, [met] hare sloten, ende hare grendelen. | |
15Ende de fonteynpoorte verbeterde Sallun de sone van Col-Hose, Overste des deels van Mizpa, hy bouwdese, ende overdecktese, ende richtede hare deuren op, [met] hare sloten, ende hare grendelen: Daer toe den muer des vijvers Ga naar margenoot30 Schelach by des Koninghs hof, ende tot aen de Ga naar margenoot31 trappen, die afgaen van Davids stadt. | |
16Na hem verbeterde Nehemia de sone van Azbuk, Overste des halven deels van Beth-Zur: tot tegen over Davids graven, ende tot aen den Ga naar margenoot32 gemaeckten vijver, ende tot aen het huys der Ga naar margenoot33 Helden. | |
17Na hem verbeterden de Leviten, Rehum de sone van Bani: Aen sijne hant verbeterde Hasabja, de Overste des halven deels van Kegila, Ga naar margenoot34 in sijn deel. | |
18Na hem verbeterden hare broederen, Bavai de sone van Henadad, de Overste des [anderen] halven deels van Kegila. | |
19Aen sijne hant verbeterde Ezer de sone van Iesua, de Overste van Mizpa, eene Ga naar margenoot35 andere mate: tegen over den opgangh na het wapenhuys, Ga naar margenoot36 aen den hoeck. | |
20Na hem verbeterde seer Ga naar margenoot37 vyerighlick Baruch de sone van Ga naar margenoot38 Zabbai, eene andere mate: van den hoeck tot aen de deure van het huys Eljasibs, des Hoogenpriesters. | |
21Na hem verbeterde Meremoth, de sone Uria, des soons Ga naar margenoot39 Koz, eene andere mate: van de huysdeure Eljasibs af, tot aen het eynde van Eljasibs huys. | |
23Ga naar margenoot41 Daer na verbeterde Benjamin, ende Hasub, tegen haren huyse over: na hem verbeterde Azarja, de sone Maaseja, des soons Hananja, by sijn huys. | |
24Na hem verbeterde Binnui, de sone van Henadad, eene andere mate: van den huyse Azarja tot aen den hoeck, ende tot aen Ga naar margenoot42 het punt. | |
25Palal, de sone van Uzai, Ga naar margenoot43 tegen den hoeck, ende den hoogen toren over, die van des Koninghs huys Ga naar margenoot44 uytsteeckt, die by den voorhof der Ga naar margenoot45 gevangenisse is: Na hem Pedaja de sone van Parhos. | |
26De Ga naar margenoot46 Nethinim nu, [die] in Ga naar margenoot47 Ophel woonden, Ga naar margenoot48 tot tegen over de waterpoorte aen het Oosten, ende den uytstekenden toren. | |
27Daer na verbeterden de Ga naar margenoot49 Thekoiten eene andere mate: tegen over den grooten uytstekenden toren, ende tot aen den muer van Ophel. | |
28Ga naar margenoot50 Van boven de peerdepoorte verbe-[kolom]terden de Priesteren, een yegelick tegen sijnen huyse over. | |
29Daer na verbeterde Zadok de sone van Immer, tegen sijn huys over: Ende na hem verbeterde Semaja de sone van Sechanja, de bewaerder van de Ga naar margenoot51 oostpoorte. | |
30Na Ga naar margenoot52 hem verbeterde Hananja, de sone van Selemja, ende Hanun de sone Zalaphs, de Ga naar margenoot53 seste, Ga naar margenoot54 eene andere mate: Na hem verbeterde Mesullam de sone van Berechja, tegen sijne kamer over. | |
31Na hem verbeterde Malchia de sone eens goutsmits, tot aen het huys der Nethinim, ende der kruydeniers: tegen over de poorte van Ga naar margenoot55 Miphkad, ende tot de opperzale van het punt. | |
32Ende tusschen de opperzale des punts tot de schaepspoorte toe, verbeterden de goutsmeden, ende de kruydeniers. |
|