Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijNehemia (des Koninghs schencker, vers 11.) ontfanght te Susan tijdinge van den droevigen toestant sijns volcks, mitsgaders der mueren, ende poorten van Ierusalem, vers 1, etc. drijft daer over groote rouwe, vastet, bidt ende smeeckt tot Godt om genade, ende specialick, dat hy sijn voornemen by den Koningh wille zegenen, 4. | |
1DE Ga naar margenoot1 geschiedenissen van Nehemia, sone van Hachalja. Ende het geschiedde in de maent Ga naar margenoot2 Chisleu, in’t Ga naar margenoot3 twintighste jaer, als ick te Ga naar margenoot4 Susan in het palleys was: | |
2Soo quam Hanani, een van mijne Ga naar margenoot5 broederen, hy, ende [sommige] mannen uyt Iuda; ende ick vraeghdese na de Ioden, Ga naar margenoot6 die ontkomen waren, (die overgebleven waren van de gevangenisse) ende na Ierusalem; | |
3Ende sy seyden tot my; De overgeblevene, die van de gevangenisse aldaer in het Ga naar margenoot7 lantschap zijn overgebleven, zijn in groote Ga naar margenoot8 elende, ende in versmaetheyt: ende Ierusalems muer is verscheurt, ende hare poorten zijn met vyer verbrant. | |
4Ende het geschiedde, als ick dese woorden hoorde, soo sat ick neder ende weende ende bedreef rouwe [eenige] dagen: ende ick was vastende ende biddende voor het aengesichte des Godts van den hemel. | |
5Ende ick seyde; Ga naar margenoota Och HEERE Godt van den hemel, ghy groote ende vreeselicke Godt: Ga naar margenootb die het verbondt ende goedertierenheyt houdt dien, die hem lief hebben, ende sijne geboden houden. | |
6Laet doch uwe Ga naar margenoot9 oore opmerckende, ende uwe Ga naar margenoot10 oogen open zijn, om te hooren na het gebedt uwes knechts, dat ick Ga naar margenoot11 heden voor u aengesichte bidde dagh ende nacht, voor de kinderen Israëls uwe knechten: ende ick doe belijdenisse over de sonden der kinderen Israëls, die wy tegen u gesondight hebben, oock ick ende mijns vaders huys, wy hebben gesondight. | |
7Wy hebben het Ga naar margenoot12 gantschelick tegen u verdorven: ende wy en hebben niet gehouden [kolom] de Ga naar margenoot13 geboden, noch de insettingen, noch de rechten, die ghy uwen knecht Mose geboden hebt. | |
8Gedenckt doch des Ga naar margenootc woorts, dat ghy uwen knecht Mose Ga naar margenoot14 geboden hebt, seggende: Ghylieden sult overtreden, Ick sal u onder de volcken verstroijen. | |
9Ende ghy sult u tot my bekeeren, ende mijne geboden houden en die doen; al waren uwe verdrevene aen ’t eynde des hemels, ick salse van daer versamelen, ende salse brengen tot de plaetse die ick verkoren hebbe, om mijnen naem aldaer te doen woonen. | |
10Sy zijn doch uwe knechten, ende u volck, dat ghy verlost hebt door uwe groote kracht, ende door uwe stercke hant. | |
11Och Heere, laet doch uwe oore opmerckende zijn op het gebedt uwes knechts, ende op het gebedt uwer knechten, die lust hebben uwen name te vreesen, ende doet het doch uwen knecht heden wel gelucken, ende Ga naar margenoot15 geeft hem barmhertigheyt, voor het aengesichte deses Ga naar margenoot16 mans: Ick nu was des Koninghs schencker. |
|