Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Koningh Darius laet soecken nae ’t bevel des Koninghs Cores, vers 1. het welcke gevonden zijnde, sendt de Koningh een seer sterck bevel aen sijnen Lantvooght, ende gantschen Lantraet, datse niet alleen de Ioden niet sullen verhinderen, maer in alle manieren bevoorderlick zijn, soo in ’t gebouw des tempels, als behoeften tot den Godtsdienst, vers 2, etc. Dit bevel komt de Lantvooght na, ende wort alsoo de tempel volbouwt, ende ingewijet, 13. Voorts oock het Paesschenfeest met vreughde gehouden, 19. [kolom] | |
1Ga naar margenoot1 DOe gaf de Koningh Darius bevel: Ende sy sochten in de Ga naar margenoot2 Cantzelerie, daer de Ga naar margenoot3 schatten waren wech geleyt, in Ga naar margenoot4 Babel. | |
2Ende te Ga naar margenoot5 Achmetha, in de burcht die in het lantschap Meden is, wert eene Ga naar margenoot6 rolle gevonden: ende daer in was aldus geschreven, Ga naar margenoot7 GEDACHTENISSE: | |
3In den eersten jare des Koninghs Cores, gaf de Koningh Cores [dit] bevel: Het Huys Godts te Ierusalem, dat Huys sal gebouwt worden, Ga naar margenoot8 ter plaetse daer sy offerhanden offeren, ende de fondamenten daer van sullen Ga naar margenoot9 swaer zijn: Sijne hooghte van Ga naar margenoot10 sestigh ellen, ende sijne breedte van sestigh ellen: | |
4Met drie rijgen van Ga naar margenoot11 grooten steen, ende een rijge van nieuw hout: ende de onkosten sullen uyt des Koninghs huys gegeven worden. | |
5Daer toe sal men oock de goudene ende silvere vaten van het Huys Godes, die Nebucadnezar uyt den tempel, die te Ierusalem was, heeft wech gevoert, ende na Babel gebracht, weder geven, datse gaen na den tempel, die te Ierusalem Ga naar margenoot12 is, aen Ga naar margenoot13 sijne plaetse, ende Ga naar margenoot14 men salse afvoeren ten Huyse Godes. | |
6Nu, ghy Thathnai, Lantvooght aen gene zijde der Ga naar margenoot15 riviere, ghy Sthar-Boznai, met Ga naar margenoot16 u-lieder geselschap, ghy Aphersechaiten, die aen gene zijde der riviere zijt, Ga naar margenoot17 weest verre van daer. | |
7Ga naar margenoot18 Laetse aen den arbeyt van dit Huys Godts: Dat de Lantvooght der Ioden, ende de Oudtsten der Ioden dit Huys Godts bouwen aen sijne plaetse. | |
8Oock wort van my bevel gegeven, wat ghylieden doen sult aen de Oudtsten deser Ioden, om dit Huys Godts te bouwen: te weten, dat uyt des Koninghs goederen van den cijns aen gene zijde der riviere, de onkosten desen mannen spoedighlick gegeven worden, op dat mense niet en Ga naar margenoot19 belette. | |
9Ende wat Ga naar margenoot20 noodigh is, als, Ga naar margenoot21 jonge runderen, ende rammen, ende lammeren, tot brand-offeren den Gode van den hemel, terwe, sout, wijn, ende olie, na het seggen der Priesteren, die te Ierusalem zijn, dattet hen dagh by dagh gegeven worde, datter geen feyl en zy. | |
10Op dat sy offerhanden van Ga naar margenoot22 lieflicken reucke den Gode van den hemel offeren, ende bidden voor het leven des Koninghs ende sijner kinderen. | |
11Voorts wort bevel van my gegeven, dat al de gene, die dit Ga naar margenoot23 woort sal veranderen, een hout uyt sijnen huyse sal geruckt ende opgericht worden, daer aen hy sal worden Ga naar margenoot24 opgehangen: ende sijn huys sal om dies wille tot eenen Ga naar margenoot25 dreckhoop gemaeckt worden. | |
12De Godt nu, die sijnen naem aldaer heeft doen woonen, werpe ter neder alle Koningen ende volcken, die hare hant sullen uytstrecken, om te veranderen, [ende] te verderven dit Huys Godts, dat te Ierusalem is, Ick Darius hebbe ’t bevel gegeven; dat het spoedighlick gedaen werde. | |
13Doe deden Tathnai, de Lantvooght aen gene zijde der riviere, Sthar-Boznai, ende haer geselschap, spoedighlick alsoo, na Ga naar margenoot26 het gene de Koningh Darius gesonden hadde. | |
14Ende d’Oudtsten der Ioden bouwden ende gingen voorspoedighlick voort, door de prophetie des Propheten Haggai, ende Zacharia des soons van Iddo: Ende sy bouw- | |
[Folio 207r\De tempel volbouwt. Arthahsasta sendt--Ezra, etc]
| |
den ende voltrocken het, na den bevele des Godts Israëls, ende na den bevele van Ga naar margenoot27 Cores, ende Ga naar margenoot28 Darius, ende Ga naar margenoot29 Arthahsasta Koningh van Persen. | |
15Ende dit Huys wert volbracht op den derden dagh der maent Ga naar margenoot30 Adar: dat selve was het seste Iaer van ’t Koninckrijck des Koninghs Darij. | |
16Ende de kinderen Israëls, de Priesters, ende Leviten, ende de overige kinderen der gevangenisse, deden de Ga naar margenoot31 inwyinge van dit Huys Godts, met vreughde. | |
17Ende sy offerden ter inwyinge van dit Huys Godes, hondert runderen, twee hondert rammen, vier hondert lammeren, ende twaelf geytenbocken ten sond-offer voor gantsch Israël, na het getal der stammen Israëls. | |
18Ende sy stelden de Priesteren in hare Ga naar margenoot32 onderscheydingen, ende de Leviten in hare verdeelingen, tot den dienst Godts die te Ierusalem is, Ga naar margenoota Ga naar margenoot33 na het voorschrift des boecks van Mose. | |
19Oock hielden de kinderen der gevangenisse het Ga naar margenootb Pascha, op den veertienden der Ga naar margenoot34 eerster maent. | |
20Want de Priesters ende de Leviten hadden haer gereynight als een eenigh [man,] sy waren alle reyn: Ende Ga naar margenoot35 sy slachteden het Pascha voor alle kinderen der gevangenisse, ende voor hare broederen, de Priesteren, ende voor haer selven. | |
21Alsoo Ga naar margenoot36 aten de kinderen Israëls, die uyt de gevangenisse weder gekomen waren, mitsgaders Ga naar margenoot37 al wie sich van de onreynigheyt der Heydenen des lants tot hen afgesondert hadde, om den HEERE, den Godt Israëls te Ga naar margenoot38 soecken. | |
22Ende sy hielden het feest der ongesuerder [brooden,] seven dagen, met blijdtschap: want de HEERE haddese verblijdt, ende het herte des Koninghs van Ga naar margenoot39 Assur tot hen gewendt, om hare Ga naar margenoot40 handen te stercken in het werck van den Huyse Godts, des Godts van Israël. |
|