Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Priester ende Schriftgeleerde Ezra (wiens geslacht-register hier verhaelt wort,) treckt in ’t sevende jaer des Koninghs Arthahsasta (anders Artaxerxes) met vele van den volcke, uyt Babel na Ierusalem, vers 1, etc. Copye van de gunstige ende stercke commissie die hem de Koningh mede gaf, 11. waer over Ezra Godt hertelick danckt, 27. | |
1NA dese geschiedenissen nu, in het Koninckrijck van Ga naar margenoot1 Arthahsasta Koningh van Persen: Ezra, Ga naar margenoot2 de sone Seraja, des soons Azarja, des soons Hilkia, | |
2Des soons Sallums, des soons Zadoks, des soons Ahitubs, | |
3Des soons Amarja, des soons Azarja, des soons Merajoths, | |
4Des soons Zerachja, des soons Uzzi, des soons Bukki, | |
5Des soons Abisua, des soons Pinehas, des soons Eleazars, des soons Aarons, des Ga naar margenoot3 Hooftpriesters. | |
6Dese Ezra toogh op uyt Babel; ende hy was een veerdigh Ga naar margenoot4 Schriftgeleerde in de wet van Mose, die de HEERE, de Godt Israëls, gegeven heeft: ende de Koningh gaf hem, Ga naar margenoot5 na de hant des HEEREN sijns Godts over hem, al sijn versoeck. | |
7Oock [sommige] van de kinderen Israëls, ende van de Priesteren ende de Ga naar margenoot6 Leviten, ende de Sangers, ende de Poortiers, [kolom] ende de Ga naar margenoot7 Nethinim, togen op na Ierusalem: in ’t sevende jaer des Koninghs Arthahsasta. | |
8Ende hy quam te Ierusalem in de Ga naar margenoot8 vijfde maent: dat was het sevende jaer deses Koninghs. | |
9Want op den eersten der Ga naar margenoot9 eerster maent was het Ga naar margenoot10 begin des optochts uyt Babel: ende op den eersten der vijfder maent quam hy te Ierusalem, Ga naar margenoot11 na de goede hant sijns Godts over hem. | |
10Want Ezra hadde sijn herte gericht om de wet des HEEREN te soecken ende te doen: ende om in Israël te leeren de Ga naar margenoot12 insettingen ende de rechten. | |
11Dit is nu den afschrift des briefs, dien de Koningh Arthahsasta gaf aen Ezra den Priester, den Schriftgeleerden: den Schriftgeleerden der woorden der geboden des HEEREN, ende sijner insettingen over Israël. | |
12Arthahsasta, Koningh der Koningen: Aen Ezra den Priester, den Schriftgeleerden der wet des Godts van den hemel; Ga naar margenoot13 volkomene [vrede,] ende Ga naar margenoot14 op sulcken tijt. | |
13Van my wort bevel gegeven, dat al wie vrywilligh is in mijn Koninckrijck, van den volcke Israëls, ende des selven Priesteren, ende Leviten, om te gaen na Ierusalem, dat hy met u ga. | |
14Dewijle ghy van voor den Koningh, ende sijne Ga naar margenoot15 seven Raetsheeren gesonden zijt, Ga naar margenoot16 om ondersoeck te doen in Iudea ende te Ierusalem; na de wet uwes Godts, Ga naar margenoot17 die in uwe hant is: | |
15Ende om henen te brengen het Ga naar margenoota silver ende gout, dat de Koningh ende sijne Raetsheeren vrywillighlick gegeven hebben den Godt Israëls, wiens wooninge te Ierusalem is: | |
16Mitsgaders al het silver ende gout, dat ghy Ga naar margenoot18 vinden sult in ’t gantsche lantschap van Babel, met de vrywillige gave des volcks ende der Priesteren, die vrywillighlick geven, ten huyse haers Godts, dat te Ierusalem is: | |
17Ga naar margenoot19 Op dat ghy spoedighlick voor dat gelt koopet, runderen, rammen, lammeren, met hare spijs-offeren ende hare dranck-offeren, ende die offeret op den altaer des Huyses van u-lieder Godt, dat te Ierusalem is. | |
18Daer toe, wat u ende uwen broederen goet duncken sal met het overige silver ende gout te doen, sult ghylieden doen na het welgevallen uwes Godts. | |
19Ende de vaten, die u gegeven zijn ten dienste van het Huys uwes Godts, geeft weder voor den Godt van Ierusalem. | |
20Het overige nu, dat van nooden sal zijn voor het Huys uwes Godts, dat u voorvallen sal uyt te geven, sult ghy geven uyt den schathuyse des Koninghs. | |
21Ende van my, my Koningh Arthahsasta, wort bevel gegeven aen alle Schatmeesteren, die aen gene zijde der riviere zijt, dat alles, wat Ezra de Priester, de Schriftgeleerde der wet des Godts van den hemel, van u sal begeeren, spoedighlick gedaen worde: | |
22Tot hondert Ga naar margenoot20 talenten silvers toe, ende tot hondert Ga naar margenoot21 Cor terwe, ende tot hondert Bath wijns, ende tot hondert Bath olie, ende sout Ga naar margenoot22 sonder voorschrift. | |
23Al wat na ’t bevel des Godts van den hemel is, dat het vlijtighlick gedaen worde, voor het Huys des Godts van den hemel: want waer toe souder Ga naar margenoot23 grooten toorn zijn over het Koninckrijck des Koninghs, ende sijner kinderen? | |
24Oock laten wy u-lieden weten, aengaende alle Priesteren, ende Leviten, San- | |
[Folio 207v\Brief des Koninghs. Register--der opgetogenen.]
| |
gers, Poortiers, Nethinim ende dienaers van den Huyse deses Godts, dat men Ga naar margenoot24 den cijns, ouden impost, ende tol hen niet en sal vermogen op te leggen. | |
25Ende ghy Ezra, na de wijsheyt Ga naar margenoot25 uwes Godts, die in uwe hant is, stelt Ga naar margenoot26 Regeerders ende Richters, die al het volck richten, dat aen gene zijde der riviere is, alle die de wetten uwes Godts weten, ende diese niet en weet, sult ghylieden [die] bekent maken. | |
26Ende al wie de wet uwes Godts, ende de wet des Koninghs niet en sal doen, over dien laet spoedighlick recht worden gedaen: het zy ter doot, ofte tot Ga naar margenoot27 bannissement, ofte tot boete van goederen, ofte tot de banden. | |
27Ga naar margenoot28 Gelooft zy de HEERE, de Godt onser vaderen: die alsulcks in ’t herte des Koninghs gegeven heeft, om te vercieren het Huys des HEEREN, dat te Ierusalem is. | |
28Ende heeft tot my Ga naar margenoot29 weldadigheyt geneyght, voor het aengesichte des Koninghs, ende sijner Raetsheeren, ende aller geweldige Vorsten des Koninghs: soo heb ick my Ga naar margenoot30 gesterckt, Ga naar margenoot31 na de hant des HEEREN mijns Godts over my, ende de Hoofden uyt Israël vergadert, om met my op te trecken. |
|