Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijZerubbabel ende Iesua, door de Propheten Haggai ende Zacharja gesterckt zijnde, vangen weder aen den tempel te bouwen, versen 1, 2. waer van de Konincklicke Lantvooght hen redenen afeyscht, die sy geven, ende hy aen den Koningh Darium overschrijft, met begeerte, dat de Koningh na de waerheyt van dien gelieve ondersoeck te laten doen, ende sijn goet behagen over te senden, 3, etc. | |
1Ga naar margenoota HAggai nu de Propheet, ende Zacharja de Ga naar margenoot1 sone van Iddo, Propheten, Ga naar margenoot2 propheteerden tot de Ioden, die in Iuda ende te Ierusalem waren: In den Ga naar margenoot3 name des Godts Israëls Ga naar margenoot4 [propheteerden sy] tot hen. | |
2Doe maeckten sich op Ga naar margenoot5 Zerubbabel de sone Sealthiëls, ende Iesua de sone Iosadaks, ende begonnen te bouwen het Huys Godts, die te Ierusalem [woont:] ende met haer de Propheten Godts, die haer Ga naar margenoot6 ondersteunden. | |
3Te dier tijt quam tot hen Thathnai, de Lantvooght aen dese zijde der riviere, ende Ga naar margenoot7 Sthar-Boznai, ende haer geselschap, ende seyden aldus tot hen; Wie heeft u-lieden bevel gegeven dit Huys te bouwen, ende desen muer te voltrecken? | |
[Folio 206v\Tempel gebouwt. Brief aen Darius. Antwoord Darij.]
| |
4Doe seyden wy Ga naar margenoot8 aldus tot hen: [ende] welcke de Ga naar margenoot9 namen waren der mannen, die dit gebouw bouwden. | |
5Doch de Ga naar margenoot10 ooge haers Godts was over de Oudtsten der Ioden, dat syse niet beletteden, tot dat de sake aen Darium quam, ende sy alsdan daer over eenen brief weder brachten. | |
6Afschrift des briefs, dien Thathnai de Lantvooght aen dese zijde der riviere, met Sthar-Boznai ende sijn geselschap, de Aphersechaiten, die aen dese zijde der riviere waren, aen den Koningh Darius sondt. | |
7Sy sonden een verhael aen hem: ende daer in was aldus geschreven: Den Koningh Darius zy alle vrede. | |
8Den Koningh zy bekent, dat wy getogen zijn na ’t lantschap Iuda, ten huyse des grooten Godts, het welcke gebouwt wort met Ga naar margenoot11 groote steenen, ende het Ga naar margenoot12 hout wort geleyt in de wanden: Ende dat selve werck wort rasch gedaen, ende gaet voorspoedighlick door hare handen voort. | |
9Doe hebben wy deselve Oudtsten gevraeght, [ende] aldus tot hen geseyt: Wie heeft u-lieden bevel gegeven dit Huys te bouwen, ende desen muer te voltrecken? | |
10Wijders hebben wy hen oock hare namen afgevraeght, dat wyse u bekent maeckten: dat wy mochten overschrijven de namen der mannen, die Hoofden onder hen zijn. | |
11Ende sy hebben ons dusdanigen antwoort weder gegeven, seggende: Wy zijn knechten van den Godt des hemels ende der aerde, ende bouwen het Huys, dat vele jaren voor desen is gebouwt geweest; want een groot Ga naar margenoot13 Koningh Israëls haddet gebouwt ende voltrocken. | |
12Maer Ga naar margenootb na dat onse vaders den Godt des hemels hadden vertoornt, heeft hyse gegeven in de hant Nebucadnezars, des Koninghs van Babel, des Chaldeers: dewelcke dat Huys heeft vernielt, ende het volck na Babel wech gevoert. | |
13Ga naar margenootc Doch in den eersten jare van Cores, Koningh van Babel, heeft de Koningh Cores bevel gegeven dit Huys Godts te bouwen. | |
14Ia de vaten van Godes Huys, welcke van gout ende silver waren, die Nebucadnezar uyt den tempel, die te Ierusalem was, hadde wech genomen, ende deselve gebracht in den tempel van Babel, die heeft de Koningh Cores uytgehaelt uyt den tempel van Babel, ende sy zijn Ga naar margenootd gegeven aen eenen, wiens naem was Ga naar margenoot14 Sesbazar, dien Ga naar margenoot15 hy tot Lantvooght hadde gestelt: | |
15Ende hy seyde tot hem, Neemt dese vaten, gaetse afvoeren in den tempel, die te Ierusalem is, ende laet het Huys Godts gebouwt worden op sijne plaetse. | |
16Doe quam deselve Sesbazar: Ga naar margenoot16 hy leyde de fondamenten van het Huys Godts, Ga naar margenoot17 die te Ierusalem [woont:] ende daer is van doe af tot nu toe gebouwt, doch niet volbracht. | |
17Soo het dan nu Ga naar margenoot18 den Koningh goet dunckt, laett’er gesocht worden in den Ga naar margenoot19 schathuyse des Koninghs aldaer, dat te Babel is, of het zy, dat een bevel van den Koningh Cores gegeven zy, om dit Huys Godts te Ierusalem te bouwen: ende Ga naar margenoot20 dat men des Koninghs believen hier van tot ons sende. |
|