Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijRegister der gevangenene Ioden, die met den Vorst Zerubbabel, ende andere Hoofden na Ierusalem zijn opgetogen, vers 1, etc. vrywillige gaven der Ioodsche Vorsten (als sy te Ierusalem gekomen waren) tot het gebouw des tempels, 68. | |
1DIt zijn de Ga naar margenoot1 kinderen van dat lantschap, die optogen uyt de gevangenisse, Ga naar margenoot2 der wechgevoerden, die Nebucadnezar, Koningh van Babel, wechgevoert hadde na Babel, die na Ierusalem ende Iuda zijn weder gekeert, een yegelick na sijne stadt: | |
2Dewelcke quamen met Ga naar margenoot3 Zerubbabel, Iesua, Nehemia, Seraja, Reelaja, Mordechai, Bilsan, Mispar, Bigvai, Rehum [ende] Baëna. [Dit is] ’t getal der mannen des Ga naar margenoot4 volcks Israëls: | |
4De kinderen van Sephatja drie hondert, twee ende seventigh. | |
5De kinderen Arachs, seven hondert, vijf ende seventigh. | |
6De kinderen van Pahat Moab, van de kinderen Iesua- Ga naar margenoot6 Ioabs, twee duysent, acht hondert, ende twaelf. | |
7De kinderen Elams, duysent, twee hondert, vier ende vijftigh. | |
8De kinderen van Zatthu, negen hondert, ende vijf ende veertigh. | |
9De kinderen van Zaccai, seven hondert, ende sestigh. | |
10De kinderen van Bani, ses hondert, twee ende veertigh. | |
11De kinderen van Bebai, ses hondert, drie ende twintigh. | |
12De kinderen van Azgad, duysent, twee hondert, twee ende twintigh. | |
13De kinderen Adonikams, ses hondert, ses ende sestigh. | |
14De kinderen van Bigvai, twee duysent, ses ende vijftigh. | |
15De kinderen Adins, vier hondert, vier ende vijftigh. | |
16De kinderen Aters, van Hizkia, acht ende negentigh. | |
17De kinderen van Bezai, drie hondert, drie ende twintigh. | |
18De kinderen van Iora, hondert ende twaelf. | |
19De kinderen Hasums, twee hondert, drie ende twintigh. | |
20De kinderen Gibbars, vijf ende negentigh. | |
22De mannen van Netopha, ses ende vijftigh. | |
23De mannen van Anathoth, hondert, acht ende twintigh. | |
24De kinderen van Azmaveth, twee ende veertigh. | |
25De kinderen van Kiriath-Arim, Cephira ende Beëroth, seven hondert ende drie ende veertigh. | |
26De kinderen van Rama, ende Gaba, ses hondert, een ende twintigh. | |
27De mannen van Michmas, hondert, twee ende twintigh. | |
28De mannen van Bethel ende Ai, twee hondert, drie ende twintigh. | |
30De kinderen van Magbis, hondert, ses ende vijftigh. | |
31De kinderen des Ga naar margenoot9 anderen Elams, duysent, twee hondert, vier ende vijftigh. [kolom] | |
32De kinderen Harim, drie hondert, ende twintigh. | |
33De kinderen van Lod, Hadid, ende Ono, seven hondert, vijf ende twintigh. | |
34De kinderen van Iericho, drie hondert, vijf ende veertigh. | |
35De kinderen van Senaa, drie duysent, ende ses hondert, ende dertigh. | |
36De Priesters: Ga naar margenoot10 de kinderen van Iedaja, van den huyse Iesua negen hondert, drie ende seventigh. | |
40De Leviten: de kinderen van Iesua ende Kadmiël, van de kinderen Hodavja, vier ende seventigh. | |
41De Sangers: De kinderen Asaph, hondert, acht ende twintigh. | |
42De kinderen der Poortiers; De kinderen Sallum, de kinderen Ater, de kinderen Talmon, de kinderen Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai: Dese alle waren hondert, negen ende dertigh. | |
43De Ga naar margenoot14 Nethinim: de kinderen van Ziha, de kinderen van Hasupha, de kinderen van Tabbaoth. | |
44De kinderen van Keros, de kinderen van Siaha, de kinderen Padon, | |
45De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen Akkub, | |
46De kinderen Hagab, de kinderen van Samlai, de kinderen Hanan, | |
47De kinderen Giddels, de kinderen Gahar, de kinderen van Reaja. | |
48De kinderen Rezin, de kinderen van Nekoda, de kinderen Gazzam, | |
49De kinderen van Uza, de kinderen van Paseah, de kinderen van Besai, | |
50De kinderen van Asna, de kinderen der Mehunim, de kinderen der Nephusim, | |
51De kinderen Bakbuk, de kinderen van Hakupha, de kinderen van Harhur, | |
52De kinderen van Bazluth, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa, | |
53De kinderen van Barkos, de kinderen van Sifera, de kinderen van Thamah, | |
54De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatipha. | |
55De kinderen der Ga naar margenoot15 knechten van Salomo: de kinderen van Sotai, de kinderen van Sophereth, de kinderen van Peruda. | |
56De kinderen van Iaala, de kinderen Darkon, de kinderen Giddels, | |
57De kinderen van Sephatja, de kinderen Hattils, de kinderen van Pocheret Hazebaim, de kinderen van Ami. | |
58Alle de Nethinim, ende de kinderen der knechten van Salomo, waren drie hondert twee ende negentigh. | |
59Dese togen oock op van Ga naar margenoot16 Thelmelah, Thel-Harsa, Ga naar margenoot17 Cherub, Addan [ende] Immer: Doch sy konden harer vaderen huys, ende haer Ga naar margenoot18 zaet niet bewijsen, of sy uyt Israël waren. | |
60De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, ses hondert twee ende vijftigh. | |
61Ende van de kinderen der Priesteren, de kinderen van Habaia, de kinderen van Koz: De kinderen van Barzillai, die van de dochteren Barzillai des Gileaditers eene vrouwe genomen hadde, ende na haren naem genoemt was. | |
[Folio 205v\Gaven tot den bouw des tempels. Loofhuttenfeest.]
| |
62Deselve sochten haer Ga naar margenoot19 register, Ga naar margenoot20 onder de gene die in ’t geslacht-register gestelt waren, maer Ga naar margenoot21 sy en werden niet gevonden: Daerom werden sy Ga naar margenoot22 als onreyne van het Priesterdom geweert. | |
63Ende Ga naar margenoot23 Hattirsatha seyde tot hen, dat sy van de Ga naar margenoot24 heylighste dingen niet souden eten, tot datter een Ga naar margenoot25 Priester stonde met Urim ende met Thummim. | |
64Dese gantsche gemeynte Ga naar margenoot26 te samen, was Ga naar margenoot27 twee ende veertigh duysent, drie hondert [ende] sestigh. | |
65Behalven hare knechten ende hare maeghden, die waren seven duysent, drie hondert, seven ende dertigh: Ende sy hadden twee hondert Ga naar margenoot28 Sangers ende Sangerschen. | |
66Hare peerden waren seven hondert, ses ende dertigh: hare muylen, twee hondert, vijf ende veertigh. | |
67Hare kemelen, vier hondert, vijf ende dertigh: de ezelen, ses duysent, seven hondert, ende twintigh. | |
68Ende [sommige] van de Hoofden der vaderen, als sy quamen Ga naar margenoot29 ten Huyse des HEEREN, die te Ierusalem [woont,] gaven vrywillighlick ten Huyse Godes, om dat te setten op sijne vaste plaetse. | |
69Sy gaven nae haer vermogen ten Ga naar margenoot30 schatte des wercks, aen gout, een ende sestigh duysent Ga naar margenoot31 drachmen, ende aen silver, vijf duysent Ga naar margenoot32 ponden, ende hondert Priesterrocken. | |
70Ende de Priesters, ende de Leviten ende [sommige] uyt den Ga naar margenoot33 volcke, soo de Sangers, als de Poortiers, ende de Ga naar margenoot34 Nethinim woonden in hare steden, ende gantsch Israël in sijne steden. |
|