Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Priester Iesua, ende de Vorst Zerubbabel, bouwen des Heeren altaer, ende offeren daer op de eerste offerhanden, vers 1, etc. houden oock het Loofhuttenfeest, 4. bestellen alles, wat tot den voorderen Godtsdienst ende het bouwen noodigh was, 5. des tempels gront wort geleyt, met groote vreughde ende dancksegginge tot Godt, 8. doch oock met groot geween van velen, die den voorigen tempel gesien hadden, 12. | |
1DOe nu de Ga naar margenoot1 sevende maent Ga naar margenoot2 aenquam, ende de kinderen Israëls in de steden waren, versamelde sich het volck, Ga naar margenoot3 als een eenigh man, te Ierusalem. | |
2Ende Ga naar margenoot4 Iesua, de sone Iosadaks, maeckte sich op, ende sijne Ga naar margenoot5 broederen de Priesters, ende Zerubbabel, de Ga naar margenoot6 sone Sealthiëls, ende sijne broederen, ende sy bouwden den altaer des Godts Israëls, om daer op brand-offeren te offeren, gelijck Ga naar margenoota geschreven is in de wet Mose, des Ga naar margenoot7 mans Godts. | |
3Ende sy vestighden den altaer op sijne stellinge, Ga naar margenoot8 maer met verschrickinge, [die] over hen was, van wegen de volcken der Ga naar margenoot9 landen: Ende sy offerden daer op brand-offeren den HEERE, brand-offeren des Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 morgens ende des avonts. | |
4Ende sy hielden het feest der Loofhutten, gelijck geschreven is: Ende [sy offerden] brand-offeren dagh by dagh in getale, na het Ga naar margenootc Ga naar margenoot11 recht, Ga naar margenoot12 elcks dagelicks op sijnen dagh. [kolom] | |
5Daer na oock het Ga naar margenoot13 geduerigh brand-offer, ende der Ga naar margenootd nieuwe maenden, ende aller gesette hooghtijden des HEEREN, die Ga naar margenoot14 geheylight waren; oock eenes yederen die eene vrywillige offerhande den HEERE vrywillighlick offerde. | |
6Van den eersten dagh aen der sevender maent begonnen sy den HEERE brand-offeren te offeren: Doch de gront van den tempel des HEEREN en was niet geleyt. | |
7Soo gaven sy gelt aen de Ga naar margenoot15 houwers ende werckmeesters; Oock Ga naar margenoot16 spijse ende dranck, ende olie aen de Zidoniers, ende aen de Tyriers om cederenhout van den Ga naar margenoot17 Libanon te brengen aen de zee na Ga naar margenoot18 Iapho, na de vergunninge van Cores, Koningh van Persen, aen hen. | |
8In het tweede jaer nu harer aenkomste ten Huyse Godes te Ierusalem, in de Ga naar margenoot19 tweede maent, begonnen Zerubbabel, de sone Sealthiëls, ende Iesua, de sone Iosadaks, ende de overige harer broederen, de Priesters, ende de Leviten, ende alle die uyt de gevangenisse te Ierusalem gekomen waren: Ende sy stelden de Leviten, Ga naar margenoot20 van twintigh jaer oudt ende daer boven, om opsicht te nemen over het werck van des HEEREN Huys. | |
9Doe stont Iesua, sijne sonen ende sijne broederen, [ende] Kadmiël met sijne sonen, kinderen van Ga naar margenoot21 Iuda, als een [man] om opsicht te hebben over de gene, die het werck deden aen den Huyse Godes: met de sonen Henadad, hare sonen ende hare broederen, de Leviten. | |
10Als nu de bouwlieden den gront van des HEEREN tempel leyden, soo stelden sy de Priesteren, Ga naar margenoot22 aengekleet zijnde, met trompetten, ende de Leviten, Asaphs sonen, met cymbalen, om den HEERE te loven, na de Ga naar margenoot23 instellinge Davids, des Koninghs van Israël. | |
11Ende sy songen by beurten, met den HEERE te loven ende te dancken, dat hy goedigh is, dat sijne weldadigheyt tot in eeuwigheyt is over Israël: Ende al het volck juychte met groot gejuych, als men den HEERE loofde, over de grontlegginge van het Huys des HEEREN. | |
12Maer vele van de Priesteren, ende de Leviten, ende Hoofden der vaderen die oudt waren, die het eerste Huys gesien hadden, dit Ga naar margenoot24 Huys in sijne grontlegginge voor hare oogen zijnde, weenden met luyder stemme: maer vele verhieven de stemme met gejuych [ende] met vreughde. | |
13Soo dat het volck niet en onderkende de stemme des gejuychs der vreughde, van de stemme des geweens des volcks: want het volck juychte met groot gejuych, dat de stemme tot van verre gehoort wert. |
|