Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijHizkia doet alle afgodische wercken af breken, vers 1, etc. stelt de Priesteren, ende Leviten in haer ampt, 2. oock order tot de onderhoudinge derselver, 4. laet kameren maken, om haer inkomen daer in te versamelen, ende uyt den Leviten persoonen tot Ontfangers, ende Thresoriers stellen, 11. Hizkia blijft Godtvruchtigh, ende gezegent, 20. | |
1ALs sy nu Ga naar margenoot1 dit alles voleyndet hadden, togen alle Israëliten, dieder gevonden werden, uyt, tot de steden van Iuda, ende Ga naar margenoota braken de Ga naar margenoot2 opgerichtte beelden, ende hieuwen Ga naar margenoot3 de bosschen af, ende wierpen de hooghten, ende de altaren af, uyt gantsch Iuda, ende Benjamin, oock Ga naar margenoot4 in Ephraim ende Manasse, Ga naar margenoot5 tot datse alles te niete gemaeckt hadden: daer na keerden alle de kinderen Israëls weder, een yeder tot sijne besittinge in hare steden. | |
2Ende Hizkia bestelde de Ga naar margenoot6 verdeelingen der Priesteren, ende der Leviten, na hare verdeelingen, een yeder na sijnen dienst, de Priesteren, ende de Leviten tot het brand-offer, ende tot de danck-offeren; om te dienen, ende om te loven, ende om te Ga naar margenoot7 prijsen in Ga naar margenoot8 de poorte der legeren des HEEREN. | |
3Ga naar margenoot9 Oock het deel des Koninghs van sijne have tot de Ga naar margenoot10 brand-offeren; tot de brand-offeren des morgens, ende des avonts, ende de brand-offeren Ga naar margenoot11 der Sabbathen, ende | |
[Folio 201r\Hiskia herstelt de Priesters en Le--viten, etc.]
| |
der Ga naar margenoot12 nieuwe maenden, ende der Ga naar margenoot13 gesette hooghtijden: Ga naar margenootb gelijck geschreven is in de wet des HEEREN. | |
4Ende hy seyde tot het volck, tot de inwoonderen van Ierusalem, dat sy Ga naar margenoot14 het deel der Priesteren ende Leviten, geven souden; op datse Ga naar margenoot15 versterckt mochten worden Ga naar margenoot16 in de wet des HEEREN. | |
5Ga naar margenoot17 Doe nu dat woort uytbrack, Ga naar margenoot18 brachten de kinderen Israëls vele Ga naar margenoot19 eerstelingen van koorn, most, ende olie, ende Ga naar margenoot20 honigh, ende van alle de inkomste des velts: oock brachten sy Ga naar margenoot21 de tienden van alles in, met menighte. | |
6Ende de kinderen Israëls, ende Iuda, die in de steden Iuda woonden, die brachten oock tienden der runderen, ende der schapen, ende tienden der heylige dingen, die den HEERE haren Godt geheyliget waren, ende maeckten Ga naar margenoot22 vele hoopen. | |
7In de Ga naar margenoot23 derde maent begonnen sy den Ga naar margenoot24 gront van die hoopen te leggen: ende in de Ga naar margenoot25 sevende maent voleynddense. | |
8Doe nu Iehizkia, ende de Vorsten quamen, ende die hoopen sagen; Ga naar margenoot26 zegenden sy den HEERE, Ga naar margenoot27 ende sijn volck Israël. | |
9Ende Iehizkia ondervraeghde de Priesteren, ende de Leviten, aengaende die hoopen. | |
10Ende Azaria de Ga naar margenoot28 Hooftpriester van den huyse Zadoks, sprack tot hem, ende seyde; Van dat men Ga naar margenoot29 dese heffinge begonnen heeft tot het Huys des HEEREN te brengen, is’er te eten geweest, ende verzadight te worden, ja over te houden tot overvloet toe; want de HEERE heeft sijn volck Ga naar margenoot30 gezegent, Ga naar margenoot31 soo dat dese veelheyt over gebleven is. | |
11Doe seyde Iehizkia, dat men kameren aen het Huys des HEEREN Ga naar margenoot32 bereyden soude, ende sy bereyddense. | |
12Daer in brachten sy die heffinge, ende de tienden, ende de geheylighde dingen in getrouwigheyt, ende daer over was Chonania de Levijt Ga naar margenoot33 Overste, ende Simei sijn broeder, de tweede. | |
13Maer Iehiël, ende Azazia, ende Nahath, ende Asahel, ende Ierimoth, ende Iozabad, ende Eliël, ende Iismachia, ende Mahath, ende Benaja, waren Opsienders, onder de hant van Chonania, ende Simei sijn broeder, door het bevel van den Koningh Iehizkia, ende van Azaria den Ga naar margenoot34 Oversten van het Huys Godts. | |
14Ende Kore de sone van Iimna de Levijt, de poortier Ga naar margenoot35 tegen ’t Oosten, was over de vrywillige gaven Godts, om het hef-offer des HEEREN, ende het Ga naar margenoot36 alderheylighste uyt te Ga naar margenoot37 deelen. | |
15Ende Ga naar margenoot38 aen sijne hant waren Eden, ende Miniamin, ende Iesua, ende Semaia, Amaria, ende Sechania Ga naar margenootc in de steden der Priesteren, met getrouwigheyt, om haren broederen in de verdeelingen, Ga naar margenoot39 soo wel den kleynen als den grooten, uyt te deelen: | |
16Ga naar margenoot40 (Benevens die gestelt waren in het [kolom] geslacht-register der mans-persoonen, drie jaren oudt, ende daer boven) Ga naar margenoot41 allen die in het Huys des HEEREN gingen, Ga naar margenoot42 tot het dagelicks werck op elcken dagh, voor haren dienst in hare wachten, na hare verdeelingen: | |
17Ende met Ga naar margenoot43 die gestelt waren in ’t geslacht-register der Priesteren, na het huys harer vaderen; oock de Leviten Ga naar margenootd van twintigh jaren oudt, ende daer boven, in hare wachten, na hare verdeelingen: | |
18Oock tot de geslacht-reeckeninge met alle hare kinderkens, hare wijven, ende hare sonen, ende hare dochteren, Ga naar margenoot44 door de gantsche gemeynte: want sy hadden sich Ga naar margenoot45 in haer ampt [in] Ga naar margenoot46 heyligheyt geheyliget. | |
19Oock waren onder de kinderen Aarons, de Priesteren, op de velden der voorsteden harer steden, Ga naar margenoot47 in elcke stadt mannen, die met namen Ga naar margenoot48 uytgedruckt waren, om allen mans-persoonen onder de Priesteren, ende Ga naar margenoot49 allen, die in ’t geslacht-register onder de Leviten gestelt waren, deelen te geven. | |
20Ende alsoo dede Iehizkia in geheel Iuda: ende hy dede dat goet, ende recht, ende Ga naar margenoot50 waerachtigh was voor het aengesichte des HEEREN sijnes Godts. | |
21Ende in alle werck, dat hy begon in den dienst van het Huys Godts, ende Ga naar margenoot51 in de wet, ende in het gebodt, om sijnen Godt te soecken; dede hy met sijn gantsche herte, ende hadde voorspoet. |
|