Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijHizkia een Godtvruchtigh Koningh, begeeft hem om den Godtsdienst te herstellen, vers 1, etc. vergadert daer toe de Priesters, ende Leviten, 4. den welcken hy tot desen eynde eene treffelicke vermaninge doet, 5. diese nakomen, 12. ’t welck sy den Koningh te kennen geven, 18. dewelcke, om Godt te dancken, vele offerhanden offert, met lofsangen, 20. De gemeynte voeght hare offerhanden daer by, 31. om dese te offeren, worden de Priesteren geholpen van de Leviten, die neerstiger waren geweest, om sich te heyligen, dan de Priesteren, 34. | |
1Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 IEhizkia wert Koningh, Ga naar margenoot2 vijf en twintigh jaer oudt zijnde, ende regeerde negen en twintigh jaer te Ierusalem: ende de name sijner moeder was Abia, eene dochter van Zacharia. | |
2Ende hy dede dat recht was in de oogen des HEEREN; na alles wat sijn vader David gedaen hadde. | |
3Deselve dede in het eerste jaer sijner regeeringe, Ga naar margenoot3 in de eerste maent, Ga naar margenootb de Ga naar margenoot4 deuren van het Huys des HEEREN open, ende Ga naar margenoot5 beterdese. | |
4Ende hy bracht de Priesteren, ende de Leviten in: ende hy versameldese in de Ga naar margenoot6 oost-strate. | |
5Ende hy seyde tot hen; Hooret my, O Leviten: Ga naar margenoot7 Heyliget nu u selven, ende Ga naar margenoot8 heyliget het Huys des HEEREN des Godts uwer vaderen, ende brenget de Ga naar margenoot9 onreynigheyt uyt van het Ga naar margenoot10 Heylighdom. | |
6Want Ga naar margenoot11 onse vaders hebben overgetreden, ende gedaen, dat quaet was in de oogen des HEEREN onses Godts, ende hebben hem verlaten: ende sy hebben hare aengesichten van den tabernakel des HEE-[kolom]REN omgewendt, ende Ga naar margenoot12 hebben den necke Ga naar margenoot13 toegekeert. | |
7Oock hebben sy de deuren van ’t voorhuys toegesloten, ende de lampen uytgebluscht, ende het reuckwerck niet geroockt: ende het brand-offer en hebben sy in Ga naar margenoot14 het Heylighdom den Godt Israëls niet geoffert. | |
8Daerom is eenen grooten toorn des HEEREN over Iuda, ende Ierusalem geweest, ende heeftse overgegeven ter Ga naar margenoot15 beroeringe, ter verwoestinge, ende Ga naar margenoot16 ter aenfluytinge, gelijck als ghy siet met uwen oogen. | |
9Want siet onse vaders Ga naar margenootc zijn Ga naar margenoot17 door het sweert gevallen: daer toe onse sonen, ende onse dochteren, ende onse wijven Ga naar margenoot18 zijn daerom in gevangenisse geweest. | |
10Nu Ga naar margenoot19 is’t in mijn herte een verbont te maken met den HEERE den Godt Israëls: op dat de hitte sijnes toorns van ons afkeere. | |
11Ga naar margenoot20 Mijne sonen, Ga naar margenoot21 en weest Ga naar margenoot22 nu niet traegh: Ga naar margenootd want de HEERE heeft u verkoren, dat ghy Ga naar margenoot23 voor sijn aengesichte staen soudet, om hem te dienen, ende op dat ghy hem dienaers, ende wieroockers soudet wesen. | |
12Doe maeckten sich de Leviten op, Mahath, de sone van Amasai, ende Ioël de sone van Azaria, van den kinderen der Kehatiten; ende van de kinderen Merari, Kis de sone van Abdi, ende Azaria de sone van Iehallelel: ende van de Gersoniten, Ioah de sone van Zimma, ende Eden de sone van Ioah. | |
13Ende van de kinderen Ga naar margenoot24 Elizaphans, Simri, ende Ieiël: ende van de kinderen Ga naar margenoot25 Asaphs, Zacharia, ende Mattania. | |
14Ende van de kinderen Hemans, Iehiël, ende Simei: ende van de kinderen Ieduthuns, Semaia, ende Uzziël. | |
15Ende sy versamelden hare broederen, ende Ga naar margenoot26 heylighden sich, ende quamen na het gebodt des Koninghs, Ga naar margenoot27 door de woorden des HEEREN; om ’t Huys des HEEREN te reynigen. | |
16Maer de Ga naar margenoot28 Priesteren gingen binnen in ’t Huys des HEEREN, om [dat] te reynigen, ende sy brachten uyt in ’t Ga naar margenoot29 voorhof van het Huys des HEEREN alle de onreynigheyt, die sy in den Ga naar margenoot30 tempel des HEEREN vonden: ende de Leviten namense op, om na buyten uyt te brengen, in de beke Ga naar margenoot31 Kidron. | |
17Sy begonnen nu Ga naar margenoot32 te heyligen op den Ga naar margenoot33 eersten der Ga naar margenoot34 eerster maent; ende op den achtsten dagh der maent quamen sy in’t voorhuys des HEEREN, ende heylighden ’t Huys des HEEREN in acht dagen: ende op den sestienden dagh der eerster maent maeckten sy een eynde. | |
18Daer na quamen sy binnen tot den Koningh Hizkia, ende seyden; Wy hebben het geheele Huys des HEEREN gereyniget: mitsgaders den brand-offer altaer, met alle sijne gereetschap, ende Ga naar margenoot35 de tafel der toerichtinge, met alle hare gereetschap. | |
19Alle gereetschap oock, die de Koningh Achaz onder sijn Koninckrijcke door sijne overtredinge wech geworpen hadde, hebben wy Ga naar margenoot36 bereydet, ende geheyliget: ende siet, sy zijn voor den altaer des HEEREN. | |
20Doe maeckte sich de Koningh Iehizkia vroegh op, ende versamelde Ga naar margenoot37 de Overste der stadt: ende hy gingh op in het Huys des HEEREN. | |
[Folio 200r\Offerhanden van Hiskia. Bevel--van Paesschen.]
| |
21Ende sy brachten Ga naar margenoot38 seven varren, ende seven rammen, ende seven lammeren, ende seven geytenbocken ten Ga naar margenoote sond-offer voor het Koninckrijcke, ende voor het Heylighdom, ende voor Iuda: ende hy seyde tot de sonen Aarons, de Priesteren, datse [die] op den altaer des HEEREN souden offeren. | |
22Soo slachteden sy de runderen, ende de Priesters ontfingen ’t bloet, ende Ga naar margenootf sprenghden ’t op den altaer: Sy slachteden oock de rammen, ende sprenghden het bloet op den altaer: insgelijcks slachteden sy de lammeren, ende sprenghden het bloet op den altaer. | |
23Daer na brachten sy de bocken by, ten sond-offer, voor het aengesichte des Koninghs, ende der gemeynte, ende sy Ga naar margenoot39 leyden hare Ga naar margenootg handen op deselve. | |
24Ende de Priesteren slachttense, ende Ga naar margenoot40 ontsondighden met der selver bloet op den altaer, om versoeninge te doen voor het gantsche Ga naar margenoot41 Israël: want de Koningh hadde dat brand-offer, ende dat sond-offer voor gantsch Israël Ga naar margenoot42 bevolen. | |
25Ende Ga naar margenooth hy stelde de Leviten in ’t Huys des HEEREN, met cymbalen, met luyten, ende harpen, Ga naar margenooti na het gebodt Davids; ende Gads des Ga naar margenoot43 Sienders des Koninghs, ende Nathans des Propheten: want dit gebodt was van de hant des HEEREN, door de hant sijner Propheten. | |
26De Leviten nu stonden met de Ga naar margenoot44 instrumenten Ga naar margenoot45 Davids, ende de Priesters met de trompetten. | |
27Ende Hizkia beval, dat men ’t brand-offer op den altaer soude offeren: ter tijt nu als dat brand-offer begon, begon het gesangh des HEEREN met Ga naar margenoot46 de trompetten, ende Ga naar margenoot47 met de instrumenten Davids des Koninghs Israëls. | |
28De gantsche gemeynte nu Ga naar margenoot48 boogh haer neder, als men het gesangh songh, ende met trompetten trompettede: dit alles tot dat het brand-offer voleyndt was. | |
29Als men nu ge-eyndight hadde te Ga naar margenoot49 offeren, buckten de Koningh ende alle die by hem Ga naar margenoot50 gevonden waren, ende bogen sich neder. | |
30Daer na seyde de Koningh Iehizkia, ende de Overste, tot de Leviten, datse den HEERE loven souden, met de woorden Davids, ende Asaphs des Sienders, ende sy loofden tot blijdtschap toe, ende neyghden hare hoofden, ende bogen sich neder. | |
31Ende Iehizkia Ga naar margenoot51 antwoordde, ende seyde; Nu hebt ghy Ga naar margenoot52 uwe handen den HEERE gevullet: tredet toe, ende brenget Ga naar margenoot53 slacht-offeren, ende Ga naar margenoot54 lof-offeren tot het Huys des HEEREN: ende de gemeynte bracht slacht-offeren, ende lof-offeren, ende alle vrywillige van herten, Ga naar margenoot55 brand-offeren. | |
32Ende het getal der brand-offeren, die de gemeynte brachte, was seventigh runderen, hondert rammen, twee hondert lammeren: dese alle den HEERE ten brand-offer. | |
33Ga naar margenoot56 Noch waren der geheylighde dingen ses hondert runderen, ende drie duysent Ga naar margenoot57 schapen. | |
34Doch der Priesteren was Ga naar margenoot58 te weynigh, ende en konden allen den brand-offeren de huydt niet aftrecken: daerom Ga naar margenoot59 hielpen [kolom] hen hare broederen de Leviten, tot dat het werck ge-eyndight was, ende tot dat de [andere] Priesteren sich Ga naar margenoot60 geheyliget hadden; want de Leviten waren Ga naar margenoot61 rechter van herten, om sich te heyligen, dan de Priesteren. | |
35Ende oock waren de brand-offeren in menighte, met het vet der Ga naar margenoot62 danck-offeren, ende met de Ga naar margenoot63 dranck-offeren, Ga naar margenoot64 voor de brand-offeren: alsoo wert den dienst van het Huys des HEEREN bestelt. | |
36Iehizkia nu, ende alle het volck, verblijdden sich, over Ga naar margenoot65 het gene Godt den volcke voorbereyt hadde: want dese sake geschiedde Ga naar margenoot66 haestighlick. |
|