Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIoas seven jaren oudt zijnde, wort door beschickinge van Iojada, Koningh, vers 1, etc. Athalia gedoot, 12. Het verbont tusschen den Heere, ende den Koningh met sijn volck wort vernieuwt, 16. de afgoderije geweert, 17. de Kerckelicke order herstelt, 18. ende de Koningh met vreughde in sijn huys gebracht, 20. | |
1Ga naar margenoot1 DOch in’t Ga naar margenoot2 sevenste jaer versterckte sich Iojada, ende nam de Overste der honderden, Azaria den sone Ierohams, ende Ismaël den sone Iohanans, ende Azaria den sone Obeds, ende Maaseja den sone van Adaia, ende Elisaphat den sone van Sichri, met hem in een verbont. | |
2Die togen om in Iuda, ende vergaderden Ga naar margenoot3 de Leviten uyt alle steden van Iuda, ende de Hoofden der vaderen Ga naar margenoot4 Israëls: ende sy quamen na Ierusalem. | |
3Ende die gantsche gemeente maeckte een verbont in het Huys Godts met den Koningh: ende Ga naar margenoot5 hy seyde tot hen; Siet, de sone des Koninghs sal Koningh zijn, Ga naar margenoota gelijck als de HEERE van de sonen Davids gesproken heeft. | |
4Ga naar margenootb Dit is de sake, die ghy doen sult: Een derde deel van u, die op den Sabbath ingaen, van den Priesteren, ende van den Leviten, sullen tot Poortiers Ga naar margenoot6 der dorpelen zijn. | |
5Ende een derde deel sal zijn aen het huys des Koninghs; ende een derde deel aen de Ga naar margenoot7 fondamentpoorte: ende Ga naar margenoot8 al het volck sal in de Ga naar margenoot9 voorhoven zijn van het Huys des HEEREN. | |
6Maer dat niemant en kome in Ga naar margenoot10 het Huys des HEEREN, dan de Priesteren, ende de Leviten, die dienen; die sullen ingaen, want sy zijn Ga naar margenoot11 heyligh; maer al het volck sal Ga naar margenoot12 de wacht des HEEREN waer nemen. | |
[Folio 197r\Athalia gedoot. Joas Koningh. Tem--pel verbetert.]
| |
7De Ga naar margenoot13 Leviten nu sullen den Koningh rontom omcingelen, een yeder met sijne wapenen in sijne hant, ende die Ga naar margenoot14 tot het Huys inkomt, sal gedoot werden: doch weest ghylieden by den Koningh, Ga naar margenoot15 als hy inkomt, ende Ga naar margenoot16 uytgaet. | |
8Ende de Leviten, ende gantsch Iuda deden na alles, dat de Priester Iojada geboden hadde; ende Ga naar margenoot17 sy namen een yeder Ga naar margenoot18 sijne mannen, die op den Sabbath inquamen, met de gene, die op den Sabbath uytgingen: want de Priester Iojada en hadde de Ga naar margenoot19 verdeelingen geen verlof gegeven. | |
9Voorder gaf de Priester Iojada den Oversten der honderden de spiessen, ende de rondassen, ende de schilden, Ga naar margenoot20 die des Koninghs Davids geweest waren, die in den Huyse Godes waren. | |
10Ende hy Ga naar margenoot21 stelde al het volck, ende een yeder met sijn Ga naar margenoot22 geweer in sijne hant, van de rechter zijde van het Huys, tot de slincker zijde van het Huys, na den Ga naar margenoot23 altaer, ende na het Ga naar margenoot24 Huys, by den Koningh rontom. | |
11Doe brachten sy des Koninghs sone Ga naar margenoot25 voort, ende setteden hem de Ga naar margenoot26 kroone op, ende [gaven hem] het Ga naar margenoot27 getuygenisse, ende sy maeckten hem Koningh: ende Iojada, ende sijne sonen salfden hem, ende seyden; Ga naar margenoot28 De Koningh leve. | |
12Doe nu Athalia hoorde de stemme des volcks, dat toeliep, ende den Koningh roemde, quam sy tot het volck, in het Huys des HEEREN. | |
13Ende sy sagh toe; ende siet, de Koningh stont Ga naar margenoot29 by sijnen pilaer, aen den Ga naar margenoot30 ingangh; ende de Ga naar margenoot31 Overste, ende Ga naar margenoot32 de trompetten waren by den Koningh; ende al het volck des lants was blijde, ende Ga naar margenoot33 blies met trompetten; ende de Sangers Ga naar margenoot34 warender met musicale instrumenten, ende gaven te kennen, dat men Ga naar margenoot35 lofsingen soude: doe verscheurde Athalia hare kleederen, ende sy riep; Verraet, verraet. | |
14Maer de Priester Iojada bracht de Overste der honderden, die over het heyr gestelt waren, uyt, ende seyde tot hen; Brenghtse uyt tot buyten Ga naar margenoot36 de ordeningen, ende diese volght sal met den sweerde gedoot worden: want de Priester hadde geseyt, Ghy en sultse in het Huys des HEEREN niet dooden. | |
15Ende Ga naar margenoot37 sy leyden de handen aen haer, ende sy gingh Ga naar margenoot38 na den ingangh van de peerts-poorte, na het huys des Koninghs: ende sy dooddense daer. | |
16Ende Iojada maeckte een verbont tusschen Ga naar margenoot39 hem, ende tusschen al ’t volck, ende tusschen den Koningh; datse den HEERE tot een volck souden zijn. | |
17Ga naar margenootc Daer na gingh al het volck in het huys Baals, ende braken dat af, ende sijne altaren, ende sijne beelden verbrakense: ende Matthan den Priester Baals Ga naar margenootd sloegense doot voor de altaren. | |
18Iojada nu bestelde de ampten in den Huyse des HEEREN, onder de hant der Levitische Priesteren, Ga naar margenoote die David in het Huys des HEEREN afgedeelt hadde, om de brand-offeren des HEEREN te offeren, gelijck in de Ga naar margenootf wet Mose geschreven is, met blijdtschap, ende met gesangh; Ga naar margenoot40 na de instellinge Davids. | |
19Ende hy stelde de Poortiers aen de poorten van het Huys des HEEREN: op dat niemant in eenigh dingh onreyn zijnde, in en quame. | |
20Ende hy nam de Overste der honderden, ende de Ga naar margenoot41 machtige, ende die heerschappije hadden onder den volcke, ende al ’t volck des lants, ende bracht den Koningh van het Huys des HEEREN af, ende quamen door het midden Ga naar margenoot42 der hoogerpoorte, in het huys des Koninghs: ende sy setteden den Koningh op den throon des Koninckrijcks. | |
21Ende al ’t volck des lants was blijde, ende de stadt wert stille; na dat sy Athalia met den sweerde gedoodet hadden. |
|