Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIosaphat sterft, ende sijn soon Ioram regeert, vers 1, etc. die sijne broeders vermoort, 2. sijne godtloose regeeringe, 5. De Edomiten, ende Libna vallen van hem af, 8. ende achtervolgende een schrift Elie, 12. wort hy van de Philistijnen, ende Arabiers gequelt, die syn huys plunderen, sijne sonen, ende wijven wech nemen, 16. Daer toe wort hy met eene ongeneselicke kranckheyt geplaeght, daer van hy sterft, 18. ende wort begraven sonder gewoonlicke eere, 19. | |
1Ga naar margenoota DAer na Ga naar margenoot1 ontsliep Iosaphat met sijne vaderen, ende wert begraven by sijne vaderen in de Ga naar margenoot2 stadt Davids: ende sijn sone Ioram wert Koningh in sijne plaetse. | |
2Ende hy hadde broederen, Iosaphats sonen, Azaria, ende Iehiël, ende Zecharia, ende Azariahu, ende Michaël, ende Sephatia: dese alle waren sonen Iosaphats des Koninghs Ga naar margenoot3 Israëls. | |
3Ende haer vader hadde hen vele gaven gegeven van silver, ende van gout, ende van Ga naar margenoot4 kostelickheden, met vaste steden in Iuda: maer het Koninckrijcke gaf hy Ioram, om dat hy de Ga naar margenoot5 eerstgeboren was. | |
4Als Ioram tot het Koninckrijcke sijns vaders opgekomen was, ende sich versterckt hadde, soo doodde hy alle sijne broederen met den sweerde: mitsgaders oock [eenige] van de Vorsten Ga naar margenoot6 Israëls. | |
5Ga naar margenootb Ga naar margenoot7 Twee en dertigh jaer was Ioram [kolom] oudt, doe hy Koningh wert: ende hy regeerde Ga naar margenoot8 acht jaren te Ierusalem. | |
6Ende hy Ga naar margenoot9 wandelde in den wegh der Koningen Israëls, gelijck als het huys Achabs dede; want hy hadde Ga naar margenoot10 de dochter Achabs tot eene vrouwe: ende hy dede Ga naar margenoot11 dat quaet was in de oogen des HEEREN. | |
7Doch de HEERE en wilde het Ga naar margenoot12 huys Davids niet verderven, om des verbonts wille, Ga naar margenootc dat hy met David gemaeckt hadde: ende gelijck als hy Ga naar margenootd geseyt hadde, hem, ende sijnen sonen Ga naar margenoot13 t’allen dagen een Ga naar margenoot14 lampe te sullen geven. | |
8Ga naar margenoote In sijne dagen Ga naar margenoot15 vielen de Edomiten af van onder Ga naar margenoot16 het gebiedt van Iuda: ende sy maeckten over hen eenen Koningh. | |
9Daerom toogh Ioram Ga naar margenoot17 voort met sijne Overste, ende alle de wagenen met hem: Ga naar margenoot18 ende hy maeckte sich des nachts op, Ga naar margenootf ende sloegh de Edomiten, die rontom hem waren, ende de Overste der wagenen. | |
10Ga naar margenootg Evenwel vielen de Edomiten af van onder het gebiedt van Iuda, Ga naar margenoot19 tot op desen dagh; doe, ter selver tijt, Ga naar margenoot20 viel Libna af van onder sijn gebiedt: want hy den HEERE den Godt sijner vaderen Ga naar margenoot21 verlaten hadde. | |
11Oock maeckte hy Ga naar margenoot22 hooghten op de bergen van Iuda: ende hy dede de inwoonderen van Ierusalem Ga naar margenoot23 hoereeren, ja hy dreef Iuda [daer toe.] | |
12Soo quam Ga naar margenoot24 een schrift tot hem van den Propheet Elia, seggende: Alsoo seyt de HEERE, de Godt uwes vaders Davids; om dat ghy Ga naar margenoot25 in de wegen uwes vaders Iosaphats, ende in de wegen van Asa den Koningh van Iuda niet gewandelt en hebt: | |
13Maer hebt gewandelt in den wegh der Koningen Israëls, ende hebt Iuda, ende de inwoonderen van Ierusalem doen hoereeren, Ga naar margenoot26 achtervolgende het hoereeren van het huys Achabs: ende oock uwe broederen, van uwes vaders huys, gedoot hebt, die beter waren dan ghy. | |
14Ga naar margenoot27 Siet de HEERE Ga naar margenoot28 sal [u] plagen met eene groote plage aen u volck, ende aen uwe kinderen, ende aen uwe wijven, ende aen al uwe have. | |
15Ghy sult oock in Ga naar margenoot29 groote kranckheden zijn, door de kranckheyt uwer ingewanden, tot dat uwe ingewanden uytgaen van wegen de kranckheyt, Ga naar margenoot30 jaer op jaer. | |
16Soo verweckte de HEERE tegen Ioram den Ga naar margenoot31 geest der Philistijnen, ende der Ga naar margenoot32 Arabiers, die aen Ga naar margenoot33 de zijde der Mooren zijn. | |
17Die togen op in Iuda, ende Ga naar margenoot34 braken daer in, ende voerden alle have wech, die in het huys des Koninghs gevonden wert; selfs oock sijne kinderen, ende sijne wijven: soo dat hem geen sone over gelaten en wert, dan Ga naar margenoot35 Ioahaz de kleynste sijner sonen. | |
18Ende na dese allen plaeghde hem | |
[Folio 196v\Ahazia gedoot. Athalia. Joas. Jojada.]
| |
de HEERE in sijn ingewandt met Ga naar margenoot36 eene kranckheyt, daer geen genesen aen en was. | |
19Dit geschiedde Ga naar margenoot37 van jaer tot jaer, soo dat wanneer Ga naar margenoot38 de tijt van het eynde der twee jaren uytgingh, sijne ingewanden met de kranckheyt uytgingen, dat hy sterf van boose kranckheden: ende sijn volck en maeckte hem Ga naar margenoot39 geene brandinge, als de brandinge sijner vaderen. | |
20Hy was twee en dertigh [jaren] oudt, als hy Koningh wert, ende regeerde acht jaren te Ierusalem: ende Ga naar margenoot40 hy gingh henen sonder begeert te zijn; ende sy begroeven hem in de stadt Davids, maer niet in de graven der Koningen. |
|