Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIosaphat wort door den Propheet Iehu berispt, vers 1, etc. Hy blijft te Ierusalem, ende stelt daer na over al in sijn lant Richteren, die hy vermaent tot trouwe bedieninge van haer ampt, 4. item in Ierusalem kerckelicke, ende burgerlicke Richteren, 8. | |
1ENde Iosaphat de Koningh van Iuda keerde met vrede weder na sijn huys tot Ierusalem. | |
2Ende Ga naar margenoot1 Iehu de soon van Ga naar margenoot2 Hanani de Ga naar margenoot3 Siender gingh uyt, hem tegen, ende seyde tot den Koningh Iosaphat; Soudt ghy Ga naar margenoot4 den godtloosen helpen, ende die den HEERE haten, lief hebben? nu is daerom over u Ga naar margenoot5 van het aengesichte des HEEREN groote Ga naar margenoot6 toornigheyt. | |
3Evenwel goede dingen zijn Ga naar margenoot7 by u gevonden: Ga naar margenoota want ghy de bosschen uyt den lande Ga naar margenoot8 wech gedaen, ende u herte Ga naar margenoot9 gericht hebt, om Godt te soecken. | |
4Iosaphat nu woonde te Ierusalem: ende hy Ga naar margenoot10 toogh wederom uyt door het volck, Ga naar margenoot11 van BerSeba aen, tot het geberghte Ephraims toe, ende Ga naar margenoot12 dedese weder keeren tot den HEERE harer vaderen Godt. [kolom] | |
5Ende hy stelde Richteren in het lant, in alle vaste steden van Iuda, Ga naar margenoot13 van stadt, tot stadt. | |
6Ende hy seyde tot de Richteren, Siet wat ghy doet, want Ga naar margenoot14 ghy en houdet het gerichte niet den mensche, maer den HEERE, ende hy is by u Ga naar margenoot15 in de sake van het gerichte. | |
7Nu dan, de verschrickinge des HEEREN zy op u-lieden: Ga naar margenoot16 nemet waer, ende doet het: Ga naar margenootb want by den HEERE onsen Godt en is geen onrecht, Ga naar margenootc nochte Ga naar margenoot17 aenneminge van persoonen, nochte ontfanginge van Ga naar margenoot18 geschencken. | |
8Daer toe stelde Iosaphat oock te Ierusalem [eenige] van de Leviten, ende van de Priesteren, ende van de Hoofden Ga naar margenoot19 der vaderen Israëls, over Ga naar margenoot20 het gerichte des HEEREN, ende over rechtsgeschillen, als Ga naar margenoot21 sy weder te Ierusalem gekomen waren. | |
9Ende hy geboodt hen, seggende; Doet alsoo in de vreese des HEEREN met getrouwigheyt, ende met Ga naar margenoot22 een volkomen herte. | |
10Ende [in] alle geschil, het welcke van uwe broederen, die in hare steden woonen tot u sal komen, Ga naar margenoot23 tusschen bloet, ende bloet, Ga naar margenoot24 tusschen wet, ende gebodt, ende insettingen, ende rechten, soo vermaent haer, datse niet schuldigh en worden aen den HEERE, ende eene groote Ga naar margenoot25 toornigheyt over u, ende over uwe broederen zy: doet alsoo, ende ghy en sult niet schuldigh worden. | |
11Ende siet, Ga naar margenoot26 Amaria de Hooftpriester is over u in alle sake des HEEREN, ende Zebadia de sone Ismaëls, de Vorst van het huys Iuda in alle sake des Koninghs; oock zijn Ga naar margenoot27 de Amptlieden, de Leviten, Ga naar margenoot28 voor u aengesicht: weest sterck, ende doet het, ende de HEERE sal met Ga naar margenoot29 den goeden zijn. |
|