Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIosaphat komende in sijns vaders Asa plaetse, sterckt sijn Koninckrijck, vers 1, etc. ende dewijle hy Godtvruchtigh was, wort van Godt gezegent, 3. roeyt de afgoderije uyt, 6. laet over al sijn volck uyt het wetboeck onderwijsen, 7. wort gevreest, ende ge-eert van de omliggende volckeren, 10. de namen sijner Krijghs-oversten, ende het getal sijnes krijghsvolcks, 14. | |
1Ga naar margenoota ENde sijn sone Iosaphat wert Koningh in sijne plaetse: ende hy Ga naar margenoot1 sterckte sich tegen Israël. | |
2Ende hy leyde Ga naar margenoot2 krijghsvolck in alle vaste steden van Iuda, ende leyde Ga naar margenoot3 besettingen in het lant van Iuda, ende Ga naar margenootb in de steden van Ephraim, die sijn vader Asa ingenomen hadde. | |
3Ende de HEERE was met Iosaphat: want hy wandelde in de Ga naar margenoot4 vorige wegen sijnes vaders Davids, ende en Ga naar margenoot5 socht de Baalim niet. | |
4Maer hy socht den Godt sijnes vaders, ende wandelde in sijne geboden, ende niet Ga naar margenoot6 na het doen van Israël. | |
5Ende de HEERE bevestighde het Koninckrijcke in sijne hant, ende gantsch Iuda gaven Iosaphat Ga naar margenoot7 geschencken: ende hy hadde rijckdom, ende eere in menighte. | |
6Ende sijn herte Ga naar margenoot8 verhief sich in de wegen des HEEREN: ende hy nam voorder de Ga naar margenoot9 hooghten, ende de bosschen uyt Iuda wech. | |
7In het derde jaer nu sijner regeeringe sondt hy tot sijne Vorsten, tot Benchaïl, ende tot Obadia, ende tot Zecharia, ende tot Nethaneël, ende tot Michaja, Ga naar margenoot10 op dat men soude leeren in de steden van Iuda. | |
8Ende met hen de Leviten Semaja, ende Netania, ende Zebadia, ende Asaël, ende Semiramoth, ende Ionathan, ende Adonia, ende Tobia, ende Tob Adonia, de Leviten, ende met hen de Priesters Elisama, ende Ioram. | |
9Ende Ga naar margenoot11 sy leerden in Iuda, ende het wetboeck des HEEREN was by haer: ende sy gingen rontom, in alle steden van Iuda, ende leerden onder het volck. | |
10Ende eene Ga naar margenoot12 verschrickinge des HEEREN wert over alle Koninckrijcken der landen, die rontom Iuda waren: datse niet en krijghden tegen Iosaphat. | |
11Ende van de Philistijnen brachten sy Iosaphat geschencken Ga naar margenoot13 met het opgeleyde gelt: oock brachten hem de Arabiers kleyn vee, seven duysent, ende seven hondert rammen, ende seven duysent, ende seven hondert bocken. | |
12Alsoo nam Iosaphat toe, ende wert ten hooghsten Ga naar margenoot14 groot, daer toe bouwde hy in Iuda Ga naar margenoot15 burchten, ende schatsteden. | |
13Ende hy hadde Ga naar margenoot16 veel wercks in de steden van Iuda: ende krijghslieden kloecke helden in Ierusalem. | |
[Folio 194v\Achab. Josaphat. Valsche--Propheten. Micha.]
| |
14Dit nu is hare Ga naar margenoot17 tellinge, na de huysen haren vaderen: In Iuda waren Overste der duysenden; Adna de Overste, ende met hem waren drie hondert duysent kloecke helden. | |
15Ga naar margenoot18 Naest hem nu was de Overste Iohanan: ende met hem waren twee hondert en tachtentigh duysent. | |
16Ende naest hem was Amasia de sone van Zichri, Ga naar margenoot19 die sich vrywilligh den HEERE over gegeven hadde: ende met hem waren twee hondert duysent kloecke helden. | |
17Ende uyt Benjamin was Eliada, een kloeck heldt: ende met hem twee hondert duysent, die met den boge ende schildt gewapent waren. | |
18Ende naest hem was Iozabad; ende met hem waren hondert en tachtentigh duysent, ten krijge toegerust. | |
19Dese Ga naar margenoot20 waren in den dienst des Koninghs: behalven de gene, die de Koningh in de vaste steden door gantsch Iuda geset hadde. |
|