Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijAsa versoeckt hulpe aen den Koningh van Syrien tegen Baësa den Koningh Israëls, vers 1 etc. ende krijghtse, 4. daer over hy van den Propheet Hanani bestraft wort, 7. dien hy daerom in de gevangenisse werpt, 10. zijnde kranck geworden, steunt meer op de medicijnmeesters, dan op den Heere, 12. sterft eyndelick, ende wort met groote kostelickheyt begraven, 13. | |
1Ga naar margenoota IN ’t ses en dertighste jaer Ga naar margenoot1 des Koninckrijcks van Asa, toogh Baësa de Koningh Israëls op tegen Iuda, ende Ga naar margenoot2 bouwde Ga naar margenoot3 Rama, op dat hy Ga naar margenoot4 niemant toe en liete Ga naar margenoot5 uyt te gaen, ende Ga naar margenoot6 in te komen tot Asa den Koningh van Iuda. | |
[Folio 194r\Asa kranck. sterft. Josaphats--regeeringe.]
| |
2Doe bracht Asa het silver, ende het gout voort, uyt de schatten van het Huys des HEEREN, ende van het huys des Koninghs, ende sondt tot Benhadad den Koningh van Syrien, die te Ga naar margenoot7 Damascus woonde, seggende; | |
3Ga naar margenoot8 Daer is een verbont tusschen my, ende tusschen u, ende tusschen mijnen vader, ende tusschen uwen vader: Siet ick sende u silver, ende gout; gaet henen, Ga naar margenoot9 maeckt u verbont te niete met Baësa den Koningh Israëls, dat hy van tegen my Ga naar margenoot10 aftrecke. | |
4Ende Benhadad hoorde na den Koningh Asa, ende sondt de Overste der heyren, die hy hadde, tegen de steden Israëls, ende sy sloegen Ga naar margenoot11 Ijon, ende Dan, ende Abel-Maim; ende alle Ga naar margenoot12 schatsteden van Naphtali. | |
5Ende ’t geschiedde, als Baësa [sulcks] hoorde; dat hy afliet van Rama te bouwen, ende sijn werck staeckte. | |
6Doe nam de Koningh Asa Ga naar margenoot13 gantsch Iuda, ende sy droegen wech de steenen Ga naar margenoot14 van Rama, ende het hout daer van, daer mede Baësa gebouwt hadde; ende Ga naar margenoot15 hy bouwde daer mede Ga naar margenoot16 Geba, ende Ga naar margenoot17 Mizpa. | |
7Ende in deselve tijt quam de Ga naar margenoot18 Siender Ga naar margenoot19 Hanani tot Asa den Koningh van Iuda; ende hy seyde tot hem: Om dat ghy gesteunt hebt op den Koningh van Syrien, ende niet gesteunt en hebt op den HEERE uwen Godt, daerom is het heyr des Koninghs van Syrien Ga naar margenoot20 uyt uwe hant ontkomen. | |
8Waren niet de Mooren, ende de Lubiers Ga naar margenoot21 een groot heyr Ga naar margenoot22 met seer vele wagenen, ende ruyteren? Doe ghy nochtans op den HEERE steundet, heeft hyse in uwe hant gegeven. | |
9Want den HEERE [aengaende] Ga naar margenootb sijne Ga naar margenoot23 oogen doorloopen de gantsche aerde, om sich sterck te bewijsen aen [de gene] welcker herte Ga naar margenoot24 volkomen is tot hem; ghy hebt hier in sottelick gedaen: want van nu af sullen oorlogen Ga naar margenoot25 tegen u zijn. | |
10Doch Asa wert toornigh tegen den Siender, ende leyde hem in Ga naar margenoot26 het gevangenhuys; want hy was hier over tegens hem Ga naar margenoot27 ontstelt: daer toe Ga naar margenoot28 onderdruckte Asa [eenige] uyt den volcke ter selver tijt. | |
11Ende siet, de geschiedenissen van Asa, de Ga naar margenoot29 eerste, met de laetste, siet, sy zijn beschreven in het boeck der Koningen van Iuda, ende Israël. | |
12Asa nu in het negen en dertighste jaer sijns Koninckrijcks, wert kranck aen sijne voeten; tot op het hooghste toe was sijne kranckheyt: daer toe oock en Ga naar margenoot30 socht hy den HEERE niet in sijne kranckheyt, maer de Ga naar margenoot31 medicijnmeesters. | |
13Alsoo ontsliep Asa met sijne vaderen: ende hy sterf in het een en veertighste jaer sijner regeeringe. | |
14Ende sy begroeven hem in sijn Ga naar margenoot32 graf, dat hy voor sich gegraven hadde in de stadt Davids, ende leyden hem op het bedde, het [kolom] welck hy gevult hadde met specerijen, ende dat van verscheydene soorten, na der Apotekeren konste toebereyt: ende sy Ga naar margenoot33 brandden over hem eene gantsch groote brandinge. |
|