Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijNa de doot van Abia wert sijn soon Asa Koningh, vers 1, etc. die roeyt de afgoderije uyt, ende herstelt den suyveren Godesdienst, 2. Vrede hebbende, maeckt hy sijne steden sterck, ende voorsiet hem van krijghsvolck, 6. In krijghsnoot tegen Zerah den Moor roept hy tot Godt, ende slaet een geweldigh leger, met vele steden, 9. | |
1SOo ontsliep Abia met sijne vaderen, ende sy begroeven hem in de stadt Davids; ende Ga naar margenoota sijn sone Asa wert Koningh in sijne plaetse: in sijne dagen was het lant Ga naar margenoot1 tien jaren stille. | |
2Ende Asa dede Ga naar margenoot2 dat goet, ende dat recht was in de oogen des HEEREN sijnes Godts. | |
3Want Ga naar margenootb hy nam de altaren der Ga naar margenoot3 vreemde, ende de hooghten wech: ende brack de opgerechte beelden; ende hieuw de bosschen af. | |
4Ende hy Ga naar margenoot4 seyde tot Iuda, datse den HEERE den Godt harer vaderen soecken, ende datse Ga naar margenoot5 de wet, ende ’t gebodt doen souden. | |
5Hy nam oock wech uyt alle steden van Iuda Ga naar margenoot6 de hooghten, ende de Ga naar margenoot7 sonnebeelden: ende ’t Koninckrijcke was Ga naar margenoot8 voor hem stille. | |
6Daer toe bouwde hy Ga naar margenoot9 vaste steden in Iuda: want het lant was stille, ende daer en was geene oorloge in die jaren tegens hem, dewijle de HEERE hem ruste gaf. | |
7Want hy seyde tot Iuda; Laet ons Ga naar margenoot10 dese steden bouwen, ende mueren daer om trecken, ende torens, deuren, ende grendelen, Ga naar margenoot11 terwijle het lant noch is voor ons aengesichte, want wy hebben den HEERE onsen Godt gesocht, wy hebben [hem] gesocht, en hy heeft ons rontom henen ruste gegeven: soo bouweden sy, ende hadden voorspoet. | |
8Asa nu hadde een heyr van drie hondert duysent uyt Iuda, rondasse, ende spiesse dragende, ende twee hondert ende tachtentigh duysent uyt Benjamin, den schildt dragende, ende den Ga naar margenoot12 boge spannende: alle dese waren Ga naar margenoot13 kloecke helden. | |
9Ga naar margenootc Ende Zerah, de Ga naar margenoot14 Moor, quam tegens hen uyt, met een heyr van duysent mael duysent; ende drie hondert wagenen: ende hy quam tot Ga naar margenoot15 Maresa toe. | |
10Doe toogh Asa tegens hem uyt: ende sy stelden de slagh-orden in het dal Ga naar margenoot16 Ze phata by Maresa. | |
11Ende Asa riep tot den HEERE sijnen Godt, ende seyde: HEERE: Ga naar margenoot17 Het is niets by u te helpen Ga naar margenoot18 Ga naar margenootd ’t zy den machtigen, ’t zy den krachteloosen: Helpt ons, O HEERE, onse Godt; want wy steunen op u, ende Ga naar margenoot19 in uwen name zijn wy gekomen tegen dese menighte: O HEERE, ghy zijt onse Godt, laet den sterffelicken mensche Ga naar margenoot20 tegens u niets Ga naar margenoot21 vermogen. | |
[Folio 193v\Voorder reformatie. Asa versoeckt--hulpe van Syrien.]
| |
12Ende de HEERE, plaeghde de Mooren voor Asa, ende voor Iuda: ende de Mooren vloden. | |
13Asa nu, ende het volck, dat met hem was, jaeghdense na, tot Ga naar margenoot22 Gerar toe, ende [soo vele] vielender van de Mooren, datter voor hen geen Ga naar margenoot23 hervattinge en was; want sy waren verbroken voor den HEERE, ende voor sijn leger: ende Ga naar margenoot24 sy droegen seer veel roofs daer van. | |
14Ende sy sloegen alle steden rontom Gerar; want Ga naar margenoot25 de verschrickinge des HEEREN was over hen: ende sy beroofden alle de steden, om dat vele roofs in deselve was. | |
15Ende sy sloegen oock de Ga naar margenoot26 tenten van het vee, ende voerden wech schapen, in menighte, ende kemelen: ende quamen weder te Ierusalem. |
|