Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijAbia krijght tegen Ierobeam den Koningh Israëls, vers 1, etc. verklaert de gerechtigheyt sijner sake, 4. betrouwende op Godt heeft overwinninge, 13. De wijven, ende kinderen van Abia, 21. | |
2Hy regeerde drie jaren te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was Ga naar margenoot1 Michaja, de dochter Ga naar margenoot2 Uriëls van Ga naar margenoot3 Gibea: ende daer was krijgh tusschen Abia, ende tusschen Ierobeam. | |
3Ende Abia Ga naar margenoot4 bondt den strijt aen met een heyr van strijtbare helden, vier hondert duysent uytgelesene mannen: ende Ierobeam stelde tegens hem de slagh-order met acht hondert duysent uytgelesene mannen, kloecke helden. | |
4Ende Abia Ga naar margenoot5 maeckte hem op van boven den bergh Ga naar margenoot6 Zemaraim, dewelcke is in ’t geberghte Ephraims, ende hy seyde: Hooret my toe, Ierobeam, ende gantsch Israël. | |
5Staet het u niet toe te weten, dat de HEERE de Godt Israëls, het Koninckrijcke over Israël David gegeven heeft, tot in Ga naar margenoot7 eeuwigheyt, hem, ende sijnen sonen, met een Ga naar margenoot8 Soutverbont? | |
6Ga naar margenootb Evenwel is Ierobeam de sone Nebats, de knecht Salomons des soons Davids opgestaen; ende heeft gerebelleert tegen sijnen heere. | |
7Daer toe hebben sich Ga naar margenoot9 ydele mannen, Ga naar margenoot10 kinderen Belials, tot hem vergadert, ende hebben sich sterck gemaeckt tegen Rehabeam den sone Salomons; als Rehabeam Ga naar margenoot11 jongh was, ende teeder van herten, dat hy sich tegen hen niet en konde verstercken. | |
[Folio 193r\Abia overwint Jerobeam. Asa--reformeert.]
| |
8Ende nu, Ga naar margenoot12 ghy dencket u te verstercken tegen het Ga naar margenoot13 Koninckrijcke des HEEREN, [het welck] in de hant is der sonen Davids: ghy zijt wel eene groote menighte; maer ghy Ga naar margenoot14 hebt gouden kalveren by u, Ga naar margenootc die u Ierobeam tot Goden gemaeckt heeft. | |
9Hebt Ga naar margenootd ghy niet de Priesteren des HEEREN de sonen Aarons, ende de Leviten uytgedreven, ende hebt u Priesteren gemaeckt, gelijck de volckeren der landen? een yegelick, die komt Ga naar margenoot15 om sijne hant te vullen Ga naar margenoot16 met een jongh runt, ende seven rammen, die wort Priester der gener, die geene Goden en zijn. | |
10Maer ons aengaende, de HEERE is onse Godt, ende wy en hebben hem niet verlaten: ende de Priesters die den HEERE dienen, zijn de sonen Aarons; ende de Leviten zijn Ga naar margenoot17 in het werck. | |
11Ga naar margenoote Ende Ga naar margenoot18 sy steken aen voor den HEERE, brand-offeren Ga naar margenoot19 op elcken morgen, ende op elcken avont, oock reuckwerck van Ga naar margenoot20 welrieckende specerijen, neffens, de toerichtinge des Ga naar margenoot21 broots, op de Ga naar margenoot22 reyne tafel, ende den gouden Ga naar margenoot23 kandelaer, ende sijne lampen, om [die] op elcken avont Ga naar margenoot24 te doen branden; want wy Ga naar margenoot25 nemen waer de wacht des HEEREN onses Godts: maer ghy hebt Ga naar margenoot26 hem verlaten. | |
12Daerom siet, Godt is met ons Ga naar margenoot27 aen de spitse, ende sijne Priesteren met Ga naar margenoot28 de trompetten des geklancks, om tegens u alarm-geklanck te maken: O kinderen Israëls en strijt niet tegen den HEERE den Ga naar margenoot29 Godt uwer vaderen: want ghy en sult geen voorspoet hebben. | |
13Maer Ierobeam dede Ga naar margenoot30 een achterlage omwenden, om van achter Ga naar margenoot31 hen te komen: soo waren Ga naar margenoot32 sy voor het aengesichte Iuda, ende de achterlage van achter Ga naar margenoot33 hen. | |
14Doe nu Iuda omsagh, siet soo haddense den strijt voor, ende achter; ende sy riepen tot den HEERE: ende de Priesters Ga naar margenoot34 trompetteden met de trompetten. | |
15Ende de mannen van Iuda maeckten een alarm-geschrey: ende het geschiedde, als de mannen van Iuda een alarm-geschrey maeckten; dat Godt Ierobeam, ende het gantsche Israël Ga naar margenoot35 sloegh voor Abia, ende Iuda. | |
16Ende de kinderen Israëls vloden voor het aengesichte van Iuda: ende Godt gafse in hare hant. | |
17Abia dan, ende sijn volck, sloeghse Ga naar margenoot36 met eenen grooten slagh: want uyt Israël vielen verslagen vijf hondert duysent uytgelesene mannen. | |
18Alsoo werden de kinderen Israëls Ga naar margenoot37 vernedert te dier tijt: maer de kinderen Iuda werden machtigh, dewijle sy op den HEERE harer vaderen Godt gesteunet hadden. | |
19Ende Abia jaeghde Ierobeam achter na; ende nam van hem de steden, Ga naar margenoot38 Bethel, met Ga naar margenoot39 hare onderhoorige plaetsen, ende Iesana, met hare onderhoorige plaetsen, ende Ga naar margenoot40 Ephron, met hare onderhoorige plaetsen. | |
20Ende Ierobeam en behieldt Ga naar margenoot41 geene kracht meer in de dagen van Abia: maer de HEERE Ga naar margenoot42 sloegh hem, dat hy sterf. [kolom] | |
21Soo versterckte sich Abia; Ende hy nam sich Ga naar margenoot43 veertien wijven; ende gewan twee en twintigh sonen, ende sestien dochteren. | |
22Het overige nu der geschiedenissen van Abia, soo sijne Ga naar margenoot44 wegen, als sijne woorden; zijn beschreven in de historie van den Propheet Ga naar margenoot45 Iddo. |
|