Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Koninginne van Scheba besoeckt Salomo, om sijne wijsheyt te hooren, vers 1, etc. daer over sy haer seer verwondert, 3. ende vereert hem met geschencken, 9. krijght oock geschencken van Salomo, ende keert weder na huys, 12. Salomons gout, ende inkomen, 13. Sijne rondassen, ende schilden, 15. elpenbeenen throon, 17. gouden vaten, 20. hoe hy vereert wort van de nabuerige Koningen, 23. Sijne macht, ende rijckdom, 25. sijne regeeringe, ende doot, 30. | |
1Ga naar margenoota ENde Ga naar margenoot1 doe de Koninginne van Scheba het geruchte Salomons hoorde, quam sy, om Salomo met raetselen te versoecken te Ierusalem, met een seer swaer heyr, ende kemelen dragende specerijen, ende gout in menighte, ende kostelick gesteente: ende sy quam tot Salomo, ende sprack met hem al wat in haer herte was. | |
2Ende Salomo verklaerde haer alle hare woorden: ende geen dingh en was ’er verborgen voor Salomo, dat hy haer niet en verklaerde. | |
3Als nu de Koninginne van Scheba sagh de wijsheyt van Salomo, ende het huys, dat hy gebouwt hadde: | |
4Ende de spijse sijner tafel, ende het Ga naar margenoot2 sitten sijner knechten, ende het Ga naar margenoot3 staen sijner dienaren, ende hare kleedingen, ende sijne schenckers, ende hare kleedingen, ende sijnen opgangh, waer door hy opgingh in het Huys des HEEREN: Ga naar margenoot4 soo en was in haer geen geest meer. | |
5Ende sy seyde tot den Koningh, Het is een waerachtigh woort geweest, dat ick in mijnen lande gehoort hebbe, van uwe Ga naar margenoot5 saken, ende van uwe wijsheyt. | |
6Ende ick en hebbe hare woorden niet gelooft, tot dat ick gekomen ben, ende mijne oogen [dat] gesien hebben, ende siet, de helft van de grootheyt uwer wijsheyt en is my niet aengeseyt: Ga naar margenoot6 ghy hebt overtroffen het geruchte, dat ick gehoort hebbe. | |
7Welgelucksaligh zijn uwe mannen, ende welgelucksaligh dese uwe knechten, die geduerighlick voor u aengesicht staen, ende uwe wijsheyt hooren. | |
8Gelooft zy de HEERE uwe Godt, die behagen in u gehadt heeft, om u op Ga naar margenoot7 sijnen throon Ga naar margenoot8 den HEERE uwen Godt tot een Koningh te setten: overmits uwe Godt Israël bemint, om ’t selve tot in eewigheyt Ga naar margenoot9 op te richten; soo heeft hy u tot een Koningh over hen gestelt, om recht, ende gerechtigheyt te doen. | |
9Ende sy gaf den Koningh hondert, ende | |
[Folio 191v\Salomons heerlickheyt. Israël valt Rehabeam af.]
| |
twintigh Ga naar margenoot10 talenten gouts, ende specerijen in groote menighte, ende kostelick gesteente: ende daer en was Ga naar margenoot11 gelijck dese specerije, die de Koninginne van Scheba den Koningh Salomo gaf, geene geweest. | |
10Voorder oock Hurams knechten, ende Salomons knechten, die gout brachten uyt Ga naar margenoot12 Ophir, brachten Ga naar margenoot13 Algummimhout, ende edel gesteente. | |
11Ga naar margenootb Ende de Koningh maeckte van dat Algummimhout Ga naar margenoot14 hooge gangen tot het Huys des HEEREN, ende tot het huys des Koninghs, mitsgaders harpen, ende luyten, voor de Sangers: Ga naar margenoot15 desgelijcks oock en was te voren in ’t lant van Iuda niet gesien geweest. | |
12Ende de Koningh Salomo gaf de Koninginne van Scheba al haer behagen, watse begeerde, Ga naar margenoot16 behalven het gene, dat sy tot den Koningh gebracht hadde: soo keerdese, ende toogh na haer lant, sy, ende hare knechten. | |
13Het gewichte nu van ’t gout, dat voor Salomo op een jaer inquam, was ses hondert, en ses en sestigh talenten gouts; | |
14Behalven dat sy van de Ga naar margenoot17 kramers ende de kooplieden inbrachten; oock Ga naar margenoot18 brachten alle Koningen van Arabien, ende de Vorsten des selven lants, gout ende silver aen Salomo. | |
15Daer toe maeckte de Koningh Salomo twee hondert rondassen van geslagen gout: ses hondert Ga naar margenoot19 [sikelen] van geslagen gout liet hy opwegen tot elcke rondasse. | |
16Insgelijcks drie hondert schilden van geslagen gout; Ga naar margenoot20 drie hondert [sikelen] gouts liet hy opwegen tot elcken schildt: ende de Koningh leydese in Ga naar margenoot21 het huys des woudts Libanons. | |
17Noch maeckte de Koningh eenen grooten elpenbeenen throon, ende hy overtoogh den selven met Ga naar margenoot22 louter gout. | |
18Ende de throon hadde ses trappen, ende eenen voetbanck van gout, aen den throon vast zijnde, ende Ga naar margenoot23 lenen Ga naar margenoot24 aen beyde zijden, tot de sitplaetse toe; ende twee leeuwen stonden by de lenen. | |
19Ende twaelf leeuwen stonden daer aen beyde zijden, op de ses trappen: desgelijcks en is in geen Koninckrijck gemaeckt geweest. | |
20Oock waren alle drinckvaten des Koninghs Salomo van gout, ende alle vaten van het huys des woudts Libanons, waren van Ga naar margenoot25 gesloten gout: Het Ga naar margenoot26 silver en was in de dagen Salomons niet voor yet geacht. | |
21Want des Koninghs schepen voeren na Tarsis, met de knechten Hurams: Ga naar margenoot27 eens in drie jaren quamen de schepen van Ga naar margenoot28 Tarsis in, brengende gout, ende silver, elpenbeen, ende apen, ende paeuwen. | |
22Alsoo wert de Koningh Salomo grooter dan alle Koningen der aerde, in rijckdom, ende wijsheyt. | |
23Ende Ga naar margenoot29 alle Koningen der aerde sochten Salomons aengesichte, om sijne wijsheyt te hooren, die Godt in sijn herte gegeven hadde. | |
24Ende sy brachten een yeder sijn geschenck, silveren vaten, ende gouden vaten, ende kleederen, harnasch, ende specerijen, peerden, ende muyl-ezelen, Ga naar margenoot30 elcks van jaer tot jaer. | |
25Oock hadde Ga naar margenootc Salomo Ga naar margenoot31 vier duysent peerdestallen, ende Ga naar margenoot32 wagenen, ende twaelf duysent ruyteren: ende hy leydese in de Ga naar margenoot33 wagensteden, ende by den Koningh te Ierusalem. | |
26Ende hy heerschede over alle Koningen van de Ga naar margenoot34 riviere, Ga naar margenoot35 tot aen het lant der [kolom] Philistijnen, ende tot aen de lantpale van Egypten. | |
27Ga naar margenootd Oock maeckte de Koningh het silver in Ierusalem te zijn als steenen; ende de Cederen maeckte hy te zijn als de wilde vijgeboomen, die in de leeghte zijn in menighte. | |
29Het overige nu Ga naar margenootc[e] der Ga naar margenoot37 geschiedenissen Salomons, der eerste, ende der laetste zijn die niet geschreven in de Ga naar margenoot38 woorden Ga naar margenoot39 Nathans, des Propheten, ende in de prophetie van Ga naar margenoot40 Ahia den Siloniter, ende Ga naar margenoot41 in de gesichten van Ga naar margenoot42 Iedi den Ga naar margenoot43 Siender, Ga naar margenoot44 aengaende Ierobeam den sone Nebats? | |
30Ende Salomo regeerde te Ierusalem over gantsch Israël, veertigh jaer. | |
31Ende Salomo ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem in de Ga naar margenoot45 stadt sijns vaders Davids: ende sijn sone Rehabeam wert Koningh in sijne plaetse. |
|