Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijHet vyer valt uyt den hemel, verteert de offerhanden, ende de heerlickheyt des Heeren vervult den tempel, vers 1, etc. beschrijvinge der ceremonien daer mede Salomo den tempel inwijede, 4. het feest der Loofhutten wort gehouden, 8. De Heere verschijnt Salomo, 12. belooft hem sijne gunste, met conditie van gehoorsaemheyt, 17. Anders dreyght hy sware straffen, 19. | |
1ALs nu Salomo voleynt hadde te bidden, Ga naar margenoot1 soo daelde het vyer van den hemel, ende verteerde het brand-offer, ende de slacht-offeren, Ga naar margenoota ende de Ga naar margenoot2 Heerlickheyt des HEEREN vervulde het Huys. | |
2Ende de Priesteren en konden niet ingaen in het Huys des HEEREN; want de Heerlickheyt des HEEREN hadde het Huys des HEEREN vervult: | |
3Ende als alle de kinderen Israëls sagen dat vyer afdalen, ende de Heerlickheyt des HEEREN over ’t Huys; soo buckten sy met haer aengesichten ter aerden, op de vloer, ende aenbaden, ende loofden den HEERE, Ga naar margenoot3 dat hy goedigh is; dat sijne weldadigheyt is tot in eeuwigheyt. | |
4De Koningh nu, ende al het volck offerden slacht-offeren voor het aengesichte des HEEREN. | |
5Ende de Koningh Salomo offerde Ga naar margenoot4 slacht-offeren van runderen, twee en twintigh duysent, ende van Ga naar margenoot5 schapen hondert en twintigh duysent: alsoo hebben de Koningh, ende ’t gantsche volck ’t Huys Godts ingewijet. | |
6Oock stonden de Priesters in Ga naar margenoot6 hare wachten, ende de Leviten met de musicale instrumenten Ga naar margenoot7 des HEEREN, die de Koningh David gemaeckt hadde, om den HEERE te loven, dat sijne weldadigheyt is in eeuwigheyt, Ga naar margenoot8 als David door Ga naar margenoot9 haren dienst [hem] prees: ende de Priesters trompetteden tegen haer over, ende gantsch Israël Ga naar margenoot10 stont. | |
7Ende Ga naar margenoot11 Salomo heylighde het middelste des voorhofs, het welcke voor het Huys des HEEREN was: dewijle hy daer de brand-offeren, ende het vette der danck-offeren bereyt hadde: want de koperen altaer, die Salomo gemaeckt hadde, en konde het brand-offer, ende het spijs-offer, ende het Ga naar margenoot12 vette, niet vatten. | |
8Salomo hieldt oock ter selver tijt het Ga naar margenoot13 feest seven dagen, ende gantsch Israël met hem, eene seer groote gemeynte: Ga naar margenoot14 van den [kolom] ingangh af van Hamath, tot de riviere van Egypten. | |
9Ende ten Ga naar margenoot15 achtsten dage hielden sy eenen Ga naar margenoot16 verbodtsdagh: Ga naar margenootb want sy hielden de Ga naar margenoot17 inwyinge des altaers Ga naar margenoot18 seven dagen, ende het feest seven dagen. | |
10Doch op den drie en twintighsten Ga naar margenoot19 dagh der sevender maent, Ga naar margenootc liet hy het volck gaen tot hare hutten, blijde, ende Ga naar margenoot20 goedes moedts, over het goet dat de HEERE David, ende Salomo, ende sijn volck Israël gedaen hadde: | |
11Ga naar margenootd Alsoo volbracht Salomo het Huys des HEEREN, ende het huys des Koninghs: ende al wat in Salomons herte gekomen was, om in het Huys des HEEREN ende in sijn huys te maken, richtte hy voorspoedelick uyt. | |
12Ende de HEERE Ga naar margenoot21 verscheen Salomo Ga naar margenoot22 des nachts: ende hy seyde tot hem, Ick hebbe u gebedt verhoort, ende hebbe my dese plaetse verkoren tot een offerhuys. | |
13Soo ick den hemel toesluyte, datter geen regen en zy, ofte soo ick de sprinckhanen Ga naar margenoot23 gebiede, Ga naar margenoot24 het lant te verteeren, ofte soo ick peste onder mijn volck sende: | |
14Ende mijn volck, Ga naar margenoot25 over dewelcke mijn naem genoemt wort, sich verootmoedigen, ende bidden, ende Ga naar margenoot26 mijn aengesichte soecken, ende sich bekeeren van hare boose wegen: soo sal ick uyt den hemel hooren, ende hare sonden vergeven, ende haer lant Ga naar margenoot27 genesen. | |
15Nu sullen Ga naar margenoote mijne oogen open zijn, ende mijne ooren opmerckende op het gebedt Ga naar margenoot28 deser plaetse. | |
16Want Ga naar margenoot29 ick hebbe nu dit Huys verkoren, ende geheylight, op dat mijn name daer zy tot in eeuwigheyt: Ende mijne oogen, ende mijn herte sullen daer t’allen dagen zijn. | |
17Ende u aengaende, soo ghy voor mijn aengesichte wandelen sult, gelijck als u vader David gewandelt heeft, ende doen na alles, dat ick u geboden hebbe, ende mijne insettingen, ende mijne rechten houden sult; | |
18Soo sal ick den throon uwes Koninckrijcks bevestigen, gelijck als ick [een verbont] met uwen vader David gemaeckt hebbe, seggende; Geen man sal u afgesneden worden, die in Israël heersche. | |
19Maer soo ghylieden u afkeeren sult, ende mijne insettingen, ende mijne geboden, die ick voor u aengesichte gegeven hebbe, verlaten, ende henen gaen, ende andere goden dienen, ende u voor die neder buygen sult: | |
20Soo sal ickse uytrucken uyt mijn lant, dat ick hen gegeven hebbe, ende dit Huys, dat ick mijnen name geheylight hebbe, sal ick van mijn aengesichte wech werpen, ende sal het tot een spreeckwoort, ende spotreden onder alle volckeren maken. | |
21Ende dit Huys, dat verheven sal geweest zijn, daer over sal sich een yeder die voorby gaet ontsetten; dat hy sal seggen, Waerom heeft de HEERE desen lande, ende desen huyse alsoo gedaen? | |
22Ende men sal seggen, Om dat sy den HEERE harer vaderen Godt verlaten hebben, die hen uyt Egyptenlant uytgevoert hadde, ende hebben sich aen andere goden gehouden, ende sich voor de selve neder gebogen, ende die gedient: daerom heeft hy alle dat quaet over hen gebracht. |
|