Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijSalomo verordent wercklieden, om den tempel te bouwen, vers 1, etc. Hy versoeckt oock van Hiram den Koningh van Tyrus wercklieden, ende hout, 3. met belofte van den selven spijse te versorgen, 10. Huram is gewilligh, ende sendt eenen uytnemenden werckmeester, 11. Salomo telt, ende verdeelt sijne wercklieden, 17. | |
1SAlomo nu Ga naar margenoot1 dachte voor Ga naar margenoot2 den name des HEEREN een Ga naar margenoot3 Huys te bouwen; ende een Ga naar margenoot4 huys voor sijn Koninckrijcke. | |
2Ende Salomo telde seventigh duysent lastdragende mannen, ende tachtentigh duysent mannen, Ga naar margenoot5 die houwen souden in ’t Ga naar margenoot6 geberghte; Ga naar margenoota mitsgaders drie duysent, ende Ga naar margenoot7 ses hondert Ga naar margenoot8 Opsienders over deselve. | |
3Ende Salomo Ga naar margenootb sondt tot Ga naar margenoot9 Huram den Koningh van Tyrus, seggende, Gelijck als ghy met mijnen vader David gedaen hebt, ende hebt hem cederen gesonden, om voor hem een huys te bouwen, om daer in te woonen: [soo doet oock met my.] | |
4Siet ick sal een Huys voor den name des HEEREN mijnes Godts bouwen, om Ga naar margenoot10 hem te heyligen, om reuckwerck der welrieckender specerijen voor sijn aengesicht aen te steken, ende [voor] de toerichtinge des Ga naar margenoot11 geduerigen [broots,] ende [voor] de Ga naar margenootc brand-offeren des morgens, ende des avonts op de Sabbathen, ende op de nieuwe maenden, ende op de gesette hooghtijden des HEEREN onses Godts: ’t welck Ga naar margenoot12 voor eeuwigh is in Israël. | |
5Ende het Huys dat ick sal bouwen, sal groot zijn; want onse Godt is grooter dan alle Goden. | |
6Doch wie soude de kracht hebben, om voor hem een Huys te bouwen, Ga naar margenootd dewijle de hemelen, Ga naar margenoot13 ja de hemel der hemelen hem niet begrijpen en souden? Ende wie ben ick, dat ick voor hem een Huys soude bouwen, Ga naar margenoot14 ’t en ware om reuckwerck voor sijn aengesichte aen te steken. | |
7Soo sendt my nu eenen Ga naar margenoot15 wijsen man om te wercken; in gout, ende in silver, ende in koper, ende in yser, ende in purper, ende karmesijn, ende hemelsblaeuw, ende die wete graveerselen te graveeren, met de wijse die by my zijn in Iuda, ende in Ierusalem die mijn vader David beschickt heeft. | |
8Sendt my oock cederen, dennen, ende [kolom] Ga naar margenoot16 Algummimhout uyt Libanon, want ick weet dat uwe knechten het hout van Libanon weten te houwen, ende siet mijne knechten sullen met uwe knechten zijn. | |
9Ende dat om my hout in menighte te bereyden: want het Huys, dat ick sal bouwen, sal groot, ende wonderlick zijn. | |
10Ende siet, ick sal uwen knechten den houwers, die ’t hout houwen, twintigh duysent Ga naar margenoot17 Cor uytgeslagen terwe, ende twintigh duysent Cor gerste Ga naar margenoot18 geven: daer toe twintigh duysent Ga naar margenoot19 Bath wijns, ende twintigh duysent Bath olie. | |
11Huram nu de Koningh van Tyrus Ga naar margenoot20 antwoordde door schrift, ende sondt tot Salomo: Daerom dat de HEERE sijn volck lief heeft, heeft hy u over hen Koningh gestelt. | |
12Voorder seyde Huram; Gelooft zy de HEERE de Godt Israëls, Ga naar margenoote die den hemel, ende de aerde gemaeckt heeft, dat hy den Koningh David eenen wijsen sone, Ga naar margenoot21 kloeck in voorsichtigheyt ende verstant, gegeven heeft, die een Huys voor den HEERE, ende een huys voor sijn Koninckrijcke bouwe. | |
14Den soon eener Ga naar margenoot23 vrouwe uyt de Ga naar margenoot24 dochteren Dan, ende wiens vader een man geweest is van Tyrus, die weet te wercken in gout, ende in silver, in koper, in yser, in steenen, ende in hout, in purper, in hemelsblaeuw, ende in fijn linnen, ende in karmesijn, ende om alle graveersel te graveeren, ende om te bedencken allen Ga naar margenoot25 vernuftigen vondt, Ga naar margenoot26 die hem sal voorgestelt worden, met uwe wijse, ende de wijse mijns heeren uwes vaders Davids. | |
15Soo sende nu mijne heere sijnen knechten de terwe, ende de gerste, de olie, ende den wijn, die hy Ga naar margenootf geseyt heeft. | |
16Ende wy sullen hout houwen uyt den Libanon, na allen uwen nootdruft, ende sullen ’t tot u met vlotten over de zee, na Ga naar margenoot27 Iapho brengen: ende ghy sult het laten ophalen na Ierusalem. | |
17Ende Ga naar margenootg Salomo telde alle de Ga naar margenoot28 vreemde mannen, die in’t lant Israëls waren, achtervolgens de tellinge, Ga naar margenooth met dewelcke sijn vader David die getelt hadde: ende daer wierden gevonden hondert, ende drie en vijftigh duysent, ende ses hondert. | |
18Ende hy maeckte uyt deselve seventigh duysent Ga naar margenoot29 lastdragers, ende tachtentigh duysent houwers in het Ga naar margenoot30 geberghte, mitsgaders drie duysent, ende ses hondert Ga naar margenoot31 Opsienders, om het volck te doen arbeyden. |
|