Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 188r\Salomo offert, ende bidt--om wijsheyt.]
| |
Het Tweede Boeck der CHRONIKEN. | |
Inhoudt deses Boecks. | |
VAN de benamingen deses Boecks, ende des voorgaenden, kan de leser sien den inhoudt gestelt over het eerste Boeck der Chroniken. In dit tweede wort de historie van ’t volck Godts, ende hare Koningen, alsoose in ’t voorgaende Boeck gelaten was, vervolght, tot op de Babylonische gevangenisse. Hoewel nu hier oock gesproken wort van de Koningen Israëls, die in het bysonder soo genaemt wierden, na dat de tien stammen haer van den huyse Davids afgesondert hadden, nochtans is in dit Boeck de historie der Koningen Iuda, van Ezra (soo men houdt) voornemelick beschreven. Daer toe waren merckelicke redenen. Want beneffens dat Iuda de ware leere, ende den suyveren Godesdienst noch eenighsins behouden hadde, waer van de tien stammen soo afgeweken waren, dat Godt deselve eyndelick door Salmanasser den Koningh van Assyrien uyt haren lande hadde gevangelick laten wech voeren sonder hope van verlossinge, ende dat Iuda dien volgende dan eygentlick Godes volck alleene was, wiens historie Ezra bysonderlick voor hadde; soo moeste oock de MESSIAS uyt den selven stam, ja uyt het Konincklicke geslachte Davids na den vleesche voort komen. Om welcke oorsake de historie sijner Konincklicker voorvaderen van den aenvangh af, tot sijne toekomste toe, neerstelick opgeteeckent moeste zijn, op dat de beloften Godts waerachtigh bevonden souden worden. Ende nadien in het voorgaende Boeck de historie Davids beschreven is, soo wort dit tweede nu aengevangen met het verhael van de regeeringe Salomons, die in de plaetse sijns vaders gekomen is. Hy wort begaeft extra-ordinaerlick met groote wijsheyt, die hy van Godt begeert hadde: waer by gekomen is soo wel rijckdom, die hy aengeleght heeft in de bouwinge des tempels, ende anderen gestichten, als eere die hy ontfangen heeft van de omliggende volckeren. Maer om sijner sonden wille is sijn Rijcke verdeelt geworden, als sijn soon Rehabeam in sijne plaetse komen soude. Tien stammen zijn van Iuda afgeweken, verkiesende Ierobeam tot haren Koningh. Van Rehabeam af zijn voorts in de successie van het Koninckrijcke Iuda gevolght in order Abia, Asa, Iosaphat, Ioram, Ahazia, Ioas, Amazia, Uzzia, Iotham, Achaz, Hizkia, Manasse, Amon, Iosia, Ioahaz, Iojakim, Iojachin, Zedekias; van dewelcke vele afgodendienaren geweest zijn, sommige de ware religie, ende den suyveren Godesdienst voorstaende, als Asa, Iosaphat, Ioas, Amazia, Uzzia, Iotham, Hizkia, Iosia; hoewel sy in den goeden yver, ende de oprechte Godtvruchtigheyt malkanderen ongelijck waren. Oock hebben eenige sich, ofte afgekeert van het goede, tot het quade, als Ioas, ende Amasia, ofte bekeert van het quade, tot het goede, als Manasse. Ondertusschen en heeft de Heere noyt opgehouden soo wel de Koningen, als de gantsche gemeynte tot bekeeringe te roepen, gebruyckende hier toe den dienst der Propheten, dewelcke geduerende desen tijt malkanderen in grooten getale achtervolght zijn van Elia ende Elisaeo af, tot op Ezechiel, ende Daniel. Maer dewijle sy van de meeste menighte niet gehoort, ja veracht, ende bespot wierden, soo heeft de Heere dit Koninckrijcke van Iuda eyndelick laten overheert worden door Nebucadnezar, den Koningh van Babel, die de Joden in sijn lant gevangelick wech gevoert heeft: alwaer sy seventigh jaren gebleven zijn, tot dat Cyrus, die de monarchie der Babyloniers aen de Persen gebracht heeft, hen de vryheyt heeft gegeven, om weder na huys te keeren, gelijck dit breeder te sien is in de volgende boecken van Ezra, ende Nehemia. Soo is nu na sommiger reeckeninge, in dit Boeck begrepen de historie van vier hondert en vier en twintigh jaren. [kolom] |
|